ECLI:NL:RBDHA:2025:11734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
SGR 24/3652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard wegens gebrek aan materieel belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 was vastgesteld op € 210.000 voor het kalenderjaar 2023. Tijdens de zitting op 7 maart 2025 werd door de heffingsambtenaar gesteld dat de belanghebbende geen materieel belang had bij een lagere WOZ-waarde, aangezien hij huurder was en een verlaging van de WOZ-waarde geen invloed zou hebben op zijn huurprijs. De heffingsambtenaar onderbouwde dit met een huurprijscheck, waaruit bleek dat de verlaging van de WOZ-waarde van € 210.000 naar € 200.000 slechts een minimale daling van de maximale huurprijs zou opleveren, die ver onder de huidige huurprijs van de belanghebbende lag.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende geen direct financieel gevolg ondervond van de bepleite verlaging van de WOZ-waarde. De rechtbank wees erop dat het doel van de Wet WOZ is om de waarde van onroerende zaken objectief vast te stellen, en dat factoren zoals overlast rondom de woning niet relevant zijn voor de waardering. Gelet op deze overwegingen verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/3652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: [naam 1] )

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 1 februari 2024 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2023 is vastgesteld op € 210.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025.
Namens belanghebbende is de gemachtigde verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.S. Veenstra en [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is primair of belanghebbende materieel belang heeft bij een lagere WOZ-waarde en subsidiair is in geschil de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 200.000.
2. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen materieel belang heeft bij zijn beroep. Eiser is huurder van de woning en een eventuele verlaging van de WOZ-waarde zal geen invloed hebben op zijn huurprijs. De heffingsambtenaar heeft op basis van de huisprijscheck zelfstandige woonruimte toegelicht dat de verlaging van € 210.000 naar € 200.000 leidt tot een daling van de maximale huur met € 12,54 te weten van € 784,07 naar € 771,53. Gezien de huidige huur € 556 bedraagt is het aannemelijk dat de waardevermindering voor eiser niet zal leiden tot een lagere huurprijs. De heffingsambtenaar verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238.
3. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar met de huurprijscheck aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende geen direct financieel gevolg ondervindt van de bepleite verlaging van de WOZ-waarde van € 210.000 naar € 200.000. De huur die belanghebbende betaalt, ligt immers ruim onder de maximale huurprijs, die kan worden gevraagd na de bepleite verlaging van de WOZ-waarde. Dat de bepleite verlaging van de WOZ-waarde invloed zal hebben op de huurprijs is daarom niet aannemelijk. Eiser heeft dit ook niet betwist. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan een verlaging van de WOZ-waarde.
4. Dat de gemeente volgens belanghebbende onvoldoende optreedt tegen overlast rondom zijn woning en dat een verlaging van de WOZ-waarde een signaal richting de gemeente is om strenger tegen deze overlast op te treden, leidt niet tot een ander oordeel. Het doel en de strekking van de Wet WOZ is het objectief vaststellen van de waarde van een onroerende zaak naar de waardepeildatum, waarbij uitsluitend waardebepalende factoren van belang zijn. Een eventueel gebrek aan handhaving of overlastbestrijding is geen relevante factor bij de waardering. Het door belanghebbende gestelde signaalbelang vormt derhalve geen belang dat kan worden gerelateerd aan de vaststelling van de WOZ-waarde
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).