ECLI:NL:RBDHA:2025:11853
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor twee personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist, ondanks een verlenging van de beslistermijn met drie maanden. Eiser heeft de minister op 21 februari 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 13 maart 2025 ingediend, wat tijdig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moet nemen. In dit geval heeft de rechtbank echter geoordeeld dat er sprake is van een bijzonder geval, gezien de aanvragen om gezinshereniging bij houders van asielvergunningen. Daarom is besloten om een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot een verlenging van de termijn tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser is ook in de proceskosten vergoed, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194 moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.