In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 12 juni 2025 over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiser had eerder een aanvraag ingediend, waarover de rechtbank in een eerdere uitspraak op 14 augustus 2024 had bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van die uitspraak een besluit moest nemen. Eiser heeft echter geconstateerd dat de minister binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, wat aanleiding gaf tot het indienen van een beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 250,- per dag betalen, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat het belangrijk is dat bestuursorganen tijdig beslissen op aanvragen, en dat er consequenties zijn als dit niet gebeurt. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt een duidelijk voorbeeld van de rechtsbescherming die burgers hebben tegen het niet tijdig handelen van de overheid.