ECLI:NL:RBDHA:2025:11930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL25.16404 en NL25.16405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Kazachse eiser afgewezen wegens kennelijk ongegrondheid en bedreiging openbare orde

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van een Kazachse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser heeft op 11 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 2 april 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt ook een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser stelt dat hij problemen heeft met de Russische veiligheidsdienst (FSB) en vreest voor vervolging vanwege zijn biseksualiteit en politieke uitlatingen. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de afwijzing ontoereikend was, maar dat de aanvullende motivering van de verweerder het gebrek herstelde. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging en dat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt door zijn eerdere strafrechtelijke veroordelingen. Het beroep wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.16404 (beroep) en NL25.16405 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 11 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
Verweerder heeft op 11 mei 2025 een aanvullend besluit genomen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen mevrouw M. Chazina.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Kazachse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996. Eiser heeft – kort samengevat – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met de Russische veiligheidsdienst
Federalnaja sloezjba bezopasnosti(FSB) en vreest dat ze hem willen liquideren. Eiser is door de FSB benaderd vanwege zijn werk met en kennis van drones. Op dit verzoek is hij niet ingegaan waardoor hij problemen heeft ervaren. Daarnaast staat er een bedrag van 200.000 dollar op eisers hoofd en wordt hij gezocht door Kazachse criminele organisaties, die onder controle staan van de autoriteiten. Verder heeft eiser op sociale media politieke uitlatingen gedaan die ingaan op de corruptie binnen de Russische overheid en stelt hij biseksueel te zijn waardoor hij niet terug kan gaan naar Kazachstan.
2.1.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas een Kazachs paspoort overgelegd.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief);
eisers problemen met de FSB (ook wel het tweede asielmotief);
eisers politieke overtuiging (ook wel het derde asielmotief); en
eisers biseksuele gerichtheid (ook wel het vierde asielmotief).
3.1.
Verweerder vindt eisers eerste, derde en vierde asielmotief geloofwaardig. Dat eiser problemen heeft met de FSB vindt verweerder niet geloofwaardig. Eiser heeft onvoldoende objectieve documenten overgelegd die dit asielmotief volledig onderbouwen en hij heeft daarvoor geen goede verklaring gegeven. [1] Daarnaast vormen de verklaringen van eiser volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. [2] De problemen die eiser ervaart vanwege zijn biseksuele gerichtheid als ook vanwege zijn beperkte politieke activiteiten vindt verweerder niet voldoende zwaarwegend om te raken aan een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. [3] Eiser heeft dan ook geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging en loopt hij geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [4] . Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt. [5] Eiser is namelijk in 2024 strafrechtelijk veroordeeld voor poging tot doodslag, mishandeling en poging tot afpersing. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van tien jaar opgelegd. [6]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Alhoewel homoseksualiteit in Kazachstan niet bij wet is verboden, stelt eiser dat – op basis van landeninformatie – de situatie voor lhbti’ers in Kazachstan zeer slecht is en hij te vrezen heeft voor vervolging. Hij zal bij terugkeer zijn seksuele geaardheid moeten verbergen. Verder zijn de overwegingen omtrent de problemen met de FSB onvoldoende gemotiveerd en eiser verwijst daarbij onder meer naar de zienswijze. Ten aanzien van de kennelijke ongegrondheid en het inreisverbod heeft verweerder niet gemotiveerd waarom eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een wezenlijk belang van de samenleving vormt. Het enkel verwijzen naar een wetsartikel en de strafmaat is hiertoe onvoldoende. Naar aanleiding van het aanvullende besluit waarin door verweerder is ingegaan op het openbare ordecriterium stelt eiser dat gelet op de hoogte van de straf die hij heeft gekregen er geen sprake van een zeer ernstig delict als bedoelt in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter (de Afdeling) [7] van 19 maart 2025 [8] . Bovendien is het aanvullend besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand gekomen, nu verweerder daar spreekt van meerdere slachtoffers en meerdere strafbare feiten. Verweerder kon dan ook aan eiser geen inreisverbod voor de duur van tien jaar opleggen en zijn aanvraag om die reden afdoen als kennelijk ongegrond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser kon afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
6. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat het beroep alleen nog ziet op de zwaarwegendheidsbeoordeling van het derde asielmotief en de motivering van het openbare ordecriterium. Gelet daarop zal de rechtbank de rest van de gronden onbesproken laten.
Mocht verweerder vinden dat eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt?
7. De rechtbank merkt op dat eisers seksuele gerichtheid geloofwaardig is geacht. Het geschil spits zich toe op de vraag of het asielrelaas voldoende zwaarwegend is om als vluchteling te worden aangemerkt. Voor de beoordeling of een aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid een daad van vervolging vormt, moet verweerder onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd. [9]
7.1.
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank overweegt daartoe dat homoseksualiteit niet bij wet strafbaar is gesteld. Voorts blijkt uit landeninformatie dat discriminatie op basis van seksuele oriëntatie illegaal is en dat het voor lhbti’ers legaal is om in het leger te dienen en bloed te doneren. [10] Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt weliswaar dat de situatie van lhbti’ers slechter is dan in Nederland en dat homoseksuelen in Kazachstan gestigmatiseerd kunnen worden, maar dit maakt niet dat sprake is van vrees voor vervolging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor een daad van vervolging. Zo heeft eiser tijdens zijn nader gehoor verklaard dat zijn seksuele geaardheid voor hem niet levensbedreigend is [11] en hij bij terugkeer ook geen problemen verwacht vanwege zijn seksualiteit. [12] Bovendien is niet gebleken dat hij zich nu anders zou willen uiten dan dat hij altijd heeft gedaan. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat hij terughoudend zou moeten zijn in het uiten van zijn seksuele geaardheid. Van eiser mag bovendien verwacht worden dat hij bij voorkomende problemen de bescherming van de autoriteiten inroept. Eiser heeft immers een wettelijke basis om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van zijn geaardheid. Eiser heeft dit nagelaten nu niet op voorhand is gebleken dat de autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen.
7.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat het asielrelaas van eiser over de gevolgen van zijn seksuele geaardheid bij terugkeer naar Kazachstan onvoldoende aannemelijk is om in aanmerking te komen voor vluchtelingschap of subsidiaire bescherming. Het betoog slaagt niet.
Het aanvullend besluit van 11 mei 2025
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat het aanvullend besluit van 11 mei 2025 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen, in die zin dat dit geen verandering in de rechtspositie van eiser heeft gebracht. Verweerder heeft immers volhard in de afwijzing van de asielaanvraag en oplegging van het inreisverbod van 10 jaar onder aanvulling van de motivering van het openbare ordecriterium. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit aanvullend besluit niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar moet worden beschouwd als aanvullende motivering van het bestreden besluit.
8.1.
De rechtbank stelt verder vast dat nu ook verweerder het noodzakelijk achtte het bestreden besluit van een aanvullende motivering te voorzien, daarin ligt besloten dat de motivering in het bestreden besluit ontoereikend was. Gelet hierop kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
8.2.
Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waarbij de aanvullende motivering wordt meegenomen, in stand kunnen blijven.
Mocht verweerder eisers asielaanvraag afdoen als kennelijk ongegrond en aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar opleggen?
9. Artikel 66a van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb, bepaalt dat in afwijking van het eerste tot en met vierde lid van dat laatstgenoemde artikel, de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren bedraagt indien het een vreemdeling betreft die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Voor het uitvaardigen van een inreisverbod is vereist dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. [13]
9.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit, en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Het resultaat van dit onderzoek moet blijken uit de motivering van het besluit. [14]
9.2.
Verweerder heeft in het aanvullend besluit aan de hiervoor genoemde elementen van het Unierechtelijke openbare-ordecriterium getoetst. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Hierbij is van belang dat eiser recentelijk op 25 juni 2024 onherroepelijk is veroordeeld voor (gewelds)misdrijven, te weten een poging doodslag, eenvoudige mishandeling en een poging tot afpersing. Daarvoor heeft hij achttien maanden gevangenisstraf heeft gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarnaast wordt eiser ook nog verdacht van een geweldsmisdrijf dat hij vermoedelijk op 1 juni 2023 heeft gepleegd. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat eiser met de gepleegde misdrijven een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid, mocht verweerder tegenwerpen dat eisers gedrag een werkelijke en voldoende ernstige en actuele bedreiging vormt. Daarnaast heeft verweerder mogen meewegen dat door op een openbare plek iemand met een wapen van het leven proberen te beroven, hevige gevoelens van angst en onveiligheid bij andere burgers heeft veroorzaakt. Dat volgens eiser slechts sprake zou zijn geweest van één slachtoffer en van één misdrijf waardoor het besluit onzorgvuldig is gemotiveerd, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling gaat niet op, omdat in die zaak sprake was van een intrekking van een verblijfsvergunning asiel.
9.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 8, 8.1. en 8.2. is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in haar aanvullend besluit – dat ook onderdeel is van het bestreden besluit – het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw.
3.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j van de Vw.
6.Op grond van artikel 66a, vierde lid van de Vw en artikel 6.5a, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1177.
9.Paragraaf C2/3.2.5.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
11.Verslag nader gehoor, p. 13.
12.Verslag nader gehoor, p. 32.
13.Hof van Justitie van de Europese Unie 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377 (
14.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:877 en 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3183.