ECLI:NL:RBDHA:2025:12044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
SGR 25/936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.E. van Essen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex en de kap van bomen in Katwijk

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex en het kappen van bomen. De vergunninghouder heeft op 6 december 2023 een vergunning aangevraagd voor de bouw van 12 appartementen met een ondergrondse parkeergarage en de kap van bomen aan [adres] te [plaats]. De vergunning is verleend op 16 december 2024 na een uitgebreide voorbereidingsprocedure. Eiser heeft op 4 februari 2025 een beroepschrift ingediend, waarna de rechtbank op 3 juni 2025 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wabo van toepassing blijft. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder zorgen over privacy, parkeerproblemen, trillingen tijdens de bouw, rioolverstoppingen en houtstook. Eiser stelde dat de bouw zou leiden tot verlies van privacy en dat er al parkeerproblemen waren in de omgeving. Verweerder heeft echter aangetoond dat er voldoende maatregelen zijn genomen om deze zorgen te adresseren, zoals het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen en het toepassen van richtlijnen om trillingen te beperken.

De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft verleend en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V.uit [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementencomplex en het kappen van bomen.
2. Op 6 december 2023 heeft vergunninghouder een vergunning aangevraagd voor de bouw van 12 appartementen met een ondergrondse parkeergarage en de kap van bomen aan [adres] te [plaats] . HHet verlenen van de vergunning is voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure, als omschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het ontwerpbesluit is vanaf 1 november 2024 zes weken ter inzage gelegd en er zijn geen zienswijzen tegen ingediend. Vervolgens is de vergunning op 16 december 2024 verleend.
3. De rechtbank heeft op 4 februari 2025 eisers beroepschrift ontvangen. Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiser en de gemachtigden van verweerder en vergunninghouder deelgenomen.

Toetsingskader

4. Op deze zaak is de Wabo van toepassing. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 december 2023. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden ter vervanging van (onder meer) de Wabo. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing, tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
5. Op deze procedure is ook de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. De voorgenomen bouw valt namelijk binnen de categorie genoemd in artikel 3.1 van bijlage I bij de Chw. (kort gezegd: een ruimtelijk besluit ten behoeve van de bouw van meer dan elf woningen).

Beoordeling door de rechtbank

6. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Privacy
7. Eiser stelt de bouw van het appartementencomplex zal leiden tot verlies van privacy. Het gaat eiser met name om inkijk richting zijn zomerhuis en zwemvijver.
8. Verweerder brengt daar tegenin dat de afstand tussen het te bouwen complex en het dichtstbijzijnde deel van de tuin van eiser circa 48 meter bedraagt. De inkijk beperkt zich tot het dakraam van het buitenhuis van eiser en dit is alleen te zien vanaf de balkons aan de zijkant van het complex.
9. Uit vaste rechtspraak volgt dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving een zekere mate van inbreuk op de privacy - ook in de vorm van inkijk in de woning - inherent is. [1] In dit geval staat, zoals verweerder heeft gesteld en eiser niet heeft betwist, een rij groenblijvende bomen tussen het te bouwen complex en eisers woning, is de afstand circa 48 meter en beperkt de inkijk zich tot een klein gedeelte van het perceel van eiser. Daarmee heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat de bouw niet leidt tot een onevenredige inbreuk op eisers privacy. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Parkeren
10. Eiser stelt dat sprake is van parkeerproblemen omdat het al regelmatig overvol staat en dat de parkeerdruk verder zal toenemen met de bouw.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan, onderbouwd met een parkeerberekening, voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
12. De rechtbank overweegt dat op het perceel het Parapluplan Parkeren Katwijk van toepassing is. De berekeningen op basis van dat plan laten een toename van de parkeerbehoefte zien van 17 parkeerplaatsen. Het vergunde bouwplan voorziet in de aanleg van 17 parkeerplaatsen op eigen terrein, zodat niet valt te verwachten dat het bestreden besluit zal leiden tot onevenredige parkeerdruk. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Trillingen tijdens bouwen
13. Eiser stelt dat trillingen tijdens het bouwen overlast zouden kunnen veroorzaken voor het gemeentelijk monument waarin hij woont.
14. Verweerder stelt dat de SBR-richtlijnen (de meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen van Stichting Bouwresearch) gelden voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Ook stelt verweerder dat - specifiek bij dit project - is gekozen voor geboorde in plaats van geheide funderingspalen om hinder voor belendende panden zo goed als uit te sluiten. Vergunninghoudster is eigenares van het monumentale pand naast de woning van eiser en stelt dat een gedeeld belang bestaat om schade aan de panden te voorkomen en dat zorgvuldig aan alle voorzorgsmaatregelen wordt voldaan.
15. Hetgeen door verweerder naar voren is gebracht over de maatregelen om overlast door trillingen te beperken is niet betwist door eiser. Ook heeft eiser geen onderbouwing gegeven van te verwachten onevenredige hinder door trillingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onevenredige overlast door trillingen niet zal plaatsvinden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Riolering
16. Eiser voert aan dat hij overlast zou kunnen ondervinden door verstoppingen van het riool en dat verstoppingen nu al regelmatig voorkomen.
17. Verweerder stelt dat het te bouwen appartementencomplex een eigen rioolaansluiting krijgt op het gemeentelijke hoofdnet. Dit systeem staat los van bestaande aansluitingen van aangrenzende percelen en de ontwikkeling veroorzaakt dan ook geen extra belasting op het riool van de buren.
18. Verweerders stelling dat er sprake zal zijn van losstaande rioolaansluitingen is niet (gemotiveerd) betwist door eiser. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat rioolverstoppingen kunnen plaatsvinden die samenhangen met de bouw. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Houtstook
19. Eiser stelt overlast van houtstook te verwachten.
20. Verweerder stelt dat het appartementencomplex wordt voorzien van warmtepompen, geen schoorstenen heeft en wordt gericht op C02-neutraal bouwen. Het is daarom uitgesloten dat houtkachels of open haarden worden gerealiseerd.
21. Eiser heeft verweerders stelling dat er vanwege de bouwkeuzes geen houtstook zal plaatsvinden niet betwist en niet aannemelijk gemaakt dat hij op een andere manier overlast zal ondervinden van houtstook. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Toename aan woningen
22. Eiser stelt dat hij de toename aan woningen wat veel vindt. Ter zitting vulde eiser aan dat dit kan resulteren in toenemende bedrijvigheid, parkeerdrukte en meer zicht op zijn terrein. De rechtbank begrijpt deze grond zo dat eiser een onevenredige toename van verkeersbewegingen en inbreuk op zijn privacy vreest.
23. Deze punten, privacy en parkeren, zijn behandeld in de voorgaande overwegingen en leiden niet tot de vaststelling dat met de vergunde bouw sprake zal zijn van onevenredige hinder. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
25. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van Essen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2748 en van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2227.