ECLI:NL:RBDHA:2025:12051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL24.41532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij partner met Turkse nationaliteit, geen MVV en geen vrijstelling mvv-vereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning om bij zijn partner te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser, geboren in 1987 en van Turkse nationaliteit, wil samen met zijn Nederlandse partner, die ook de Turkse nationaliteit heeft, in Nederland verblijven. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn partner de Turkse nationaliteit heeft. Eiser heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat er sprake is van een objectieve belemmering om hun familieleven in Turkije uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangenafweging door de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegenomen, waardoor het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41532

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.R. Menschaart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 8 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw [naam] (referente) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wil verblijf als familie- of gezinslid bij zijn echtgenote, mevrouw [naam] (referente). Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en stelt ook de Turkse nationaliteit te hebben.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste [1] . Eiser heeft niet aangetoond dat referente de Turkse nationaliteit heeft en dat hij aan de andere voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet. Ook is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan eiser in aanmerking komt voor een vrijstelling vanwege het Turks associatierecht [2] . Eiser heeft familieleven met referente. Verweerder heeft een belangenafweging in het kader van artikel van het 8 van het EVRM [3] gemaakt en heeft die in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft ook geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80. [4] Referente bezit de Turkse en Nederlandse nationaliteit en eiser voldoet aan alle voorwaarden om aangemerkt te worden als gezinslid van een Turkse werknemer. Verder is de uitzetting van eiser in strijd met artikel van het 8 van het EVRM. Eiser is gehuwd met referente en ze voeren een duurzame huishouding samen met de studerende kinderen van eiseres. Er is sprake van een objectieve belemmering om het familieleven in Turkije uit te oefenen, omdat eergerelateerd geweld kan plaatsvinden als eiser en referente noodgedwongen moeten terugkeren naar Turkije. Eiser en referente hebben beide een ander geloof, waardoor hun familieleden tegen het huwelijk zijn. Ze zouden bij terugkeer naar Turkije moeten scheiden. Verweerder heeft de individuele omstandigheden van eiser onvoldoende meegewogen. Er is wel degelijk sprake van bijzondere en individuele omstandigheden op grond waarvan eiser vrijgesteld zou moeten worden van het mvv-vereiste. Hij komt namelijk uit een provincie in Turkije die is getroffen door een aardbeving.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Familielid van een Turkse werknemer
7. Een Turkse onderdaan is vrijgesteld van het mvv-vereiste [5] als zijn uitzetting in strijd is met het Associatierecht. Op grond van paragraaf B1/4.1 van de Vc wordt deze hardheidsclausule in ieder geval toegepast als aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste en er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat referente de Turkse nationaliteit heeft. Referente heeft een Turkse Nüfus van 20 juli 2001 overgelegd. Daarna heeft referente in 2012 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Uit het beleid van verweerder blijkt dat na naturalisatie het behoud van de Turkse nationaliteit alleen onderbouwd kan worden met een Turks paspoort of een Turkse identiteitskaart (Nüfus), afgegeven ná de naturalisatie tot Nederlander of met een verklaring van de Turkse autoriteiten waaruit het behoud of de herkrijging van de Turkse nationaliteit blijkt. [6] Verweerder heeft daarom kunnen tegenwerpen dat niet met andere bewijsstukken is aangetoond dat referente nog in het bezit is van de Turkse nationaliteit. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem niet gevraagd heeft de Turkse nationaliteit van referente te onderbouwen. In de eerdere procedure heeft de rechtbank reeds gewezen op het feit dat de nationaliteit van referente niet was aangetoond met stukken. [7] Ook heeft verweerder erop gewezen in het primaire besluit. Eiser had dus kunnen weten dat hij de Turkse nationaliteit van referente dient te onderbouwen.
7.2.
Ten aanzien van de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ en de bijzondere, individuele omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
7.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste, omdat haar contract af zou lopen op 3 december 2024. Ter zitting is echter gebleken dat tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase aan eiser en referente een toezegging is gedaan de beslissing op bezwaar aan te houden totdat zij zeker zou weten of haar contract zou worden verlengd. Nadat verweerder zonder het afwachten van deze informatie toch een beslissing op het bezwaar had genomen, heeft eiser contact opgenomen met verweerder, waarbij van de kant van verweerder excuses werden aangeboden en waarbij werd gezegd dat men zou kijken wat nog kon worden gedaan. Vervolgens heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de uitkomst van het contract de beslissing niet anders zou maken omdat nog altijd niet aan het mvv vereiste werd voldaan en er geen aanleiding was hierop een uitzondering te maken. Verweerder heeft dit standpunt ter zitting bevestigd. Eiser heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat voldaan is aan alle voorwaarden, waaronder het middelenvereiste, en hij daarom op basis van het beleid van verweerder naar aanleiding van de aardbeving in Turkije vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Volgens eiser gold dit beleid ongeacht de nationaliteit van de referent. Gezien het voorgaande is voor de rechtbank onduidelijk gebleven of referente nu wel of niet aan het middelenvereiste voldoet. Indien referente wel aan het middelenvereiste voldoet, is de rechtbank ook onvoldoende duidelijk geworden of verweerder destijds een soepeler beleid hanteerde voor mensen uit het aardbevingsgebied in Turkije en of eiser onder dit beleid zou vallen. Gelet hierop is het besluit naar het oordeel van de rechtbank op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd.
Artikel 8 van het EVRM
8. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [8] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het algemeen belang van de Staat anderzijds. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [9]
8.1.
De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor in de bezwaarfase is verklaard dat eiser en referente samenwonen met de kinderen van referente en dat het feit dat zij in Nederland wonen en studeren ook in de belangenafweging moet worden betrokken. Verweerder heeft dit belangrijke gegeven niet kenbaar in de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM betrokken en zodoende ook niet gemotiveerd of, en zo ja, hoeveel gewicht hieraan wordt toegekend. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging ook in het nadeel van eiser zou uitvallen indien de kinderen wel waren betrokken. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder zonder nadere motivering niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden bevat.
8.2.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden onderzocht en kenbaar bij de belangenafweging betrokken en heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd dat met de gemaakte belangenafweging sprake is van het vereiste van ‘fair balance’.

Conclusie en gevolgen

9. Gezien wat hiervoor onder 7.3, 8.1 en 8.2 is overwogen is het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb. [10] Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-. [11]
11. Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.De Associatieovereenkomst van 1963, het Aanvullend Protocol van 1980 en Besluit 1/80 die geldt voor Turkse werknemers en hun familieleden.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Besluit van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije.
5.Op grond van artikel 3.71, tweede lid aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Op grond van paragraaf B10/4.5 van de Vc.
7.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 17 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18611.
8.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
10.Algemene wet bestuursrecht.
11.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.