ECLI:NL:RBDHA:2025:12290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25/10982 en NL25.22672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee beroepen tegen besluiten van het COa en de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot vrijheidsbeperking en plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2025 worden twee beroepen van eiser, een Tunesische asielzoeker, beoordeeld. Het eerste beroep is gericht tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 16 mei 2025, waarbij eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen is geplaatst. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie op 17 mei 2025 is opgelegd. Eiser heeft op 1 juni 2025 gronden van beroep ingediend, gevolgd door aanvullende beroepsgronden op 11 juni 2025. Tijdens de zitting op 13 juni 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde verschenen, terwijl de minister en het COa zich lieten vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn. Eiser heeft onterecht twee dagen in de HTL verbleven zonder geldige rechtstitel. De rechtbank stelt vast dat het plaatsingsbesluit onvoldoende gemotiveerd is, vooral omdat er mogelijk gebruik is gemaakt van een AI-tool zonder transparantie. De rechtbank vernietigt het plaatsingsbesluit en verklaart ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond, aangezien deze maatregel volledig steunt op het vernietigde plaatsingsbesluit. Eiser wordt een schadevergoeding van € 1.425,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking, en de minister en het COa worden ieder voor de helft veroordeeld in de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/10982 en NL25.22672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep [1] van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 16 mei 2025 (uitgereikt op 17 mei 2025), waarbij het COa heeft besloten om eiser per 16 mei 2025 in de HTL [2] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [3] Het tweede beroep [4] van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van 17 mei 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [5] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 1 juni 2025 gronden van beroep ingediend. Op 11 juni 2025 zijn aanvullende beroepsgronden overgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.
De beroepen zijn gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt - kort samengevat - het volgende. Eiser is op 14 mei 2025 betrokken geweest bij een ernstig incident op het AZC Ter Apel. Het gaat om een incident waarbij eiser agressief gedrag heeft vertoond richting medewerkers van het AZC. Nadat medewerker I om assistentie heeft gevraagd om escalatie tussen twee groepen bewoners te voorkomen, is eiser op de rug van medewerker I gesprongen en heeft eiser hem met een vuist op het gezicht geslagen. Daarna is eiser vertrokken, om kort daarna terug te keren gewapend met een houten wandelstok/kruk. Hiermee heeft eiser medewerker II en III tweemaal op de schouders geslagen en ook heeft hij hen meerdere trappen op hun onderbenen gegeven.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser betoogt dat er een GZA [6] -check heeft plaatsgevonden, maar dat aan de door GZA gestelde voorwaarde niet is voldaan. Ook voert eiser aan dat hij twee dagen zonder wettelijke grondslag in de HTL heeft verbleven. Eiser betoogt verder dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij de aan de maatregel ten grondslag liggende gedraging heeft gepleegd. Verder voert eiser aan dat er sterke aanwijzingen zijn dat er bij de besluitvorming gebruik is gemaakt van een AI [7] -tool. Het gebruik daarvan maakt onderhavige besluitvorming onrechtmatig. Eiser betoogt verder dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is, omdat er geen kenbare belangenafweging is verricht. Eiser vindt dat er willekeurig dan wel discriminatoir is gehandeld door enkel aan hem, als Tunesiër, een HTL-maatregel op te leggen. Eiser voert ook aan dat hij niet is gewezen op het feit dat hij de HTL zelfstandig en vrijwillig mag verlaten en dat daarom sprake is van vrijheidsontneming. Eiser stelt dat hij geen deugdelijke toelichting mocht geven op de gebeurtenissen die op 14 mei 2025 hebben plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst het volgende vast. De gemachtigde van eiser heeft in haar bericht van 13 juni 2025 aangegeven dat zij eerst op 12 juni 2025 een zeer uitgebreid verweerschrift heeft ontvangen. Zij heeft de rechtbank verzocht om het verweerschrift, wegens strijd met de goede procesorde, buiten toepassing te laten dan wel om een termijn voor het geven van een schriftelijke reactie op het verweerschrift.
5.1.
Zoals tijdens de zitting is besproken, heeft de rechtbank geen verweerschrift ontvangen. De rechtbank kan het verweerschrift dan ook niet betrekken bij de beoordeling. Dit betekent dat de rechtbank geen rekening zal houden met de eventuele argumenten of standpunten die daarin naar voren zijn gebracht. Er bestaat in dit geval dan ook aanleiding om het verweerschrift van het COa buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de goede procesorde.
6. Eisers beroepsgrond dat hij twee dagen op onrechtmatige wijze in zijn vrijheid is beperkt, slaagt. De minister heeft ter zitting toegelicht dat eiser op 15 mei 2025 in de HTL is geplaatst en dat op 17 mei 2025 aan hem de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd en uitgereikt. De rechtbank is van oordeel dat eiser in ieder geval twee dagen in de HTL heeft verbleven zonder dat hieraan een geldige rechtstitel ten grondslag lag. Dat eiser op 15 mei 2025 een verklaring van vrijwillig verblijf heeft getekend, doet hier niets aan af. De gevolgen van deze onrechtmatige vrijheidsbeperking worden onder rechtsoverweging 9.1. besproken.
7. Ten aanzien van eisers stelling dat mogelijk gebruik is gemaakt van een AI-tool overweegt de rechtbank als volgt. In de MK-uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2025 [8] heeft de rechtbank overwogen dat het uit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming noodzakelijk is dat besluitvorming transparant dient te zijn over het gebruik van algoritmes. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel de minister als in dit geval het COa in de besluitvorming melding moet maken van het gebruik van algoritmes en daarmee van het gebruik van AI, in welke vorm dan ook. De rechtbank stelt vast dat de minister ter zitting heeft verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat in onderhavige procedure gebruik is gemaakt van AI voor het redigeren en vormgeven van het plaatsingsbesluit dan wel voor de verslaglegging van het op 14 mei 2025 plaatsgevonden incident. Gelet op de hiervoor genoemde MK-uitspraak is de rechtbank van oordeel dat het plaatsingsbesluit, in strijd met artikel 3:46 van de Awb [9] , onvoldoende is gemotiveerd, nu het COa ook ter zitting geen inzage heeft gegeven in of, in hoeverre en op welke wijze gebruik is gemaakt van AI. De rechtbank vernietigt daarom het plaatsingsbesluit van 16 mei 2025. De overige door eiser aangevoerde gronden behoeven daarom geen bespreking.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
8. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook gegrond moet worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen gericht tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn gegrond.
9.1.
De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, houdende de beperking van de bewegingsvrijheid, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 57 dagen, namelijk van 15 mei 2025 (zie rechtsoverweging 6.) tot en met 10 juli 2025 (heden), in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.425,-.
9.2.
De rechtbank ziet ook aanleiding om de minister en het COa ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb [10] vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit van 16 mei 2025 en het beroep tegen het besluit van 17 mei 2025 tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit;
  • beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat de Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.425,-;
  • veroordeelt de minister en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 25/10982.
2.Handhaving- en Toezichtlocatie.
3.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
4.NL25.22672.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.GezondheidsZorg Asielzoekers.
7.Artificiële Intelligentie.
8.ECLI:NL:RBDHA:2025:10064, rechtsoverweging 5.2.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Besluit proceskosten bestuursrecht.