ECLI:NL:RBDHA:2025:12298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
NL25.20853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 juli 2025, gaat het om een beroep dat is ingediend door eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 20 december 2022. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en vastgesteld dat de termijn voor de beslissing op de aanvraag is verstreken. Eiser heeft de minister verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar dit verzoek is niet ingewilligd, waarna eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De minister wordt opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen door de minister. De rechtbank heeft de minister ook aangespoord om rekening te houden met het ‘8+8 wekenmodel’ bij het vaststellen van een nieuwe beslistermijn. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 20 december 2022.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
2. De rechtbank stelt vast dat de termijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. [2] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [3] Dat heeft de minister niet gedaan en eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

4. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [6]
5. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [7] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [8]
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [9]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
9. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
9.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.