In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 11 februari 2024 en had volgens de wet binnen zes maanden, dus uiterlijk op 11 augustus 2024, moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 8 februari 2025 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Echter, gezien het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om de minister een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 9 juli 2025.