Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiser
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 27 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor een derde persoon. De rechtbank heeft op 2 oktober 2024 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, op 27 februari 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien verweerder geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet nodig is als de rechtbank al een termijn heeft gesteld. In de eerdere uitspraak is verweerder opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, en omdat deze termijn is overschreden, is het tweede beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 194 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.