4.1Referent heeft voor zijn ouders, broers en zussen aanvragen gedaan om verlening van een mvv voor nareis, dan wel op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft voor de ouders getoetst aan de voorwaarden voor nareis en voor de broers en zussen aan de voorwaarden voor artikel 8 van het EVRM.
Is de familierechtelijke relatie aangetoond?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de familierechtelijke relatie niet voldoende met documenten is aangetoond. Zo zijn er wel taskera’s van de broers en zussen overgelegd, maar staat de naam van de moeder daar niet op vermeld. De documenten konden ook niet op echtheid worden onderzocht omdat er alleen kopieën zijn overgelegd. Verweerder mocht daarom concluderen dat met deze documenten de familierechtelijke band niet is aangetoond. Om de familierechtelijke relatie te bepalen zou nader onderzoek kunnen plaatsvinden middels een DNA test. Verweerder heeft hiervan echter kunnen afzien, omdat niet aan de overige voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank zal dit in de volgende rechtsoverwegingen toelichten. Een positieve uitkomst van een DNA onderzoek zou deze uitkomst niet veranderen.
Mocht verweerder de nareisaanvraag van de ouders van referent afwijzen?
6. Nareis voor een ouder is - kort samengevat - bedoeld voor ouders van alleenstaande minderjarigen.Nu referent reeds meerderjarig was toen hij in Nederland kwam en asiel kreeg, vallen zijn ouders niet binnen de doelgroep voor nareis. Verweerder mocht deze aanvragen daarom afwijzen.
Moest verweerder voor de ouders van referent ambtshalve aan artikel 8 EVRM toetsen?
7. Uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter (de Afdeling)volgt dat in een nareisaanvraag, vanwege de gestelde familiebanden tussen een referent en een vreemdeling, altijd een impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM besloten ligt. Daarom moet verweerder in een nareiszaak deugdelijk motiveren waarom hij in die zaak geen gebruik maakt van zijn ambtshalve bevoegdheid om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Ter zitting heeft verweerder gewezen op het informatiebericht dat naar aanleiding van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling is opgesteld.Conform dit informatiebericht heeft verweerder geen ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM uitgevoerd, omdat de ouders van referent niet onder de doelgroep voor nareis vallen. Weliswaar heeft verweerder niet naar het informatiebericht verwezen in de besluitvorming, maar wel is vooropgesteld dat niet wordt doorgetoetst omdat de ouders niet aan de voorwaarden voor nareis voldoen. Verder mocht verweerder daarbij betrekken dat voor de nareisprocedure geen leges hoeven te worden betaald en deze snel moet zijn, terwijl de reguliere 8 EVRM procedure meer tijd en capaciteit kost en daarvoor leges betaald moeten worden. Nu er sprake is van grote achterstanden in de nareiszaken wil verweerder voorkomen dat nareizigers nog langer moeten wachten op een besluit, omdat het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM veel tijd en capaciteit kost. Tenslotte mocht verweerder betrekken dat het recht op gezinshereniging in de praktijk niet moeilijk of onmogelijk is gemaakt, omdat eisers 1 en 2 een aparte reguliere aanvraag konden indienen. Dit hebben zij ook gedaan.
Dat verweerder ervoor heeft gekozen wel een toets aan artikel 8 van het EVRM te doen voor de jongvolwassen broer en zus en (destijds) minderjarige broer en zus van referent, is een keuze die verweerder mocht maken, gelet op de hierboven onder punt 7 genoemde uitspraak. Dat ook een andere keuze mogelijk was, vindt de rechtbank hierbij niet doorslaggevend. Van willekeur of strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken.
Is er gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM tussen referent en zijn broers en zussen?
9.
Er kan sprake zijn van gezinsleven dat moet worden beschermd op grond van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Deze banden worden aangeduid als ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’.
Voor de vraag of sprake is van gezinsleven tussen referent, zijn echtgenote en zijn (destijds) minderjarige broer en zus, moet sprake zijn van hechte persoonlijke banden. Bij deze toets moet verweerder alle omstandigheden betrekken, waaronder samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van materiële (praktische) afhankelijkheid over en weer, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.