ECLI:NL:RBDHA:2025:1246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.29201 en NL24.29283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis van Afghaanse familieleden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025, met zaaknummers NL24.29201 en NL24.29283, zijn de beroepen van eisers 1 en 2, alsook eisers 3 t/m 6, tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis behandeld. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen zijn afgewezen omdat de familierechtelijke relatie niet voldoende is aangetoond en er niet voldaan is aan de voorwaarden voor nareis. De rechtbank heeft de beroepen op 28 oktober 2024 behandeld, waarbij de referent en de gemachtigden van de eisers en verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvragen door verweerder terecht is, omdat de ouders van de referent niet onder de doelgroep voor nareis vallen en er geen te beschermen gezinsleven is op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de financiële afhankelijkheid van de referent niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van hechte persoonlijke banden die een belangenafweging vereisen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.29201 en NL24.29283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , v-nummer: [v-nummer 1]

[eiser 2], v-nummer: [v-nummer 2] , eisers 1 en 2
[eiser 3], v-nummer: [v-nummer 3]
[eiser 4], v-nummer: [v-nummer 4]
[eiser 5], v-nummer: [v-nummer 5]
[eiser 6], v-nummer: [v-nummer 6] , eisers 3 t/m 6
(gemachtigde: mr. A. Roozdar),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep (NL24.29201) van eisers 1 en 2 tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij referent [referent] . De rechtbank behandelt ook het beroep (NL24.29283) van eisers 3 t/m 6 tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] bij referent.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 13 oktober 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 25 juni 2024 (eisers 3 t/m 6) en 1 juli 2024 (eisers 1 en 2) op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers, A.R. Faquiri als tolk en de gemachtigde van verweerder. Referent heeft zijn echtgenote als toehoorder meegenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers zijn de ouders en broers en zussen van referent en hebben de Afghaanse nationaliteit. Eisers hebben verblijf gevraagd bij referent en zijn echtgenote in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de verschillende voorwaarden voor de verlening van de vergunningen.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Ten aanzien van de ouders van referent vinden zij dat ten onrechte niet aan artikel 8 van het EVRM is getoetst, nu er uitdrukkelijk een beroep op is gedaan. Capaciteitsgebrek is geen reden om dat niet te doen. Het is onbegrijpelijk dat voor de ouders niet is getoetst aan artikel 8 van het EVRM, terwijl dat voor de overige gezinsleden wel is gebeurd. Dat is in strijd met het willekeurverbod en het gelijkheidsbeginsel.
Ten aanzien van de broers en zussen van referent stellen zij dat verweerder ten onrechte hun familierechtelijke relatie niet aannemelijk heeft geacht, omdat de originele identiteitskaarten (taskera’s) van hun ouders zijn overgelegd. Daarbij zijn de taskera’s van de broers en zussen en de huwelijksakte van de ouders in kopie overgelegd. Mocht er nog twijfel zijn dan had verweerder een DNA onderzoek moeten doen.
Eisers vinden dat er wel hechte persoonlijke banden zijn tussen referent en zijn echtgenote enerzijds, en zijn minderjarige broer en zus anderzijds. Referent heeft zijn hele leven samengewoond met zijn familie. Zijn echtgenote is al sinds haar 14e met referent gehuwd en woont sindsdien bij de familie in. Referent was als voogd van de minderjarigen verantwoordelijk voor de betaling van hun schoolkosten en het bijwonen van oudergesprekken. Hij onderhoudt al ruim 15 jaar de hele familie, inclusief zijn jongste broer en zus (eisers 5 en 6). Zij waren ten tijde van de besluitvorming 17 jaar. Daarbij heeft de echtgenote van referent de minderjarige broer en zus van referent borstvoeding gegeven toen hun moeder ziek was. Zij beschouwt hen als haar eigen kinderen. Ook heeft referent met stukken onderbouwd dat hij en zijn echtgenote dagelijks telefonisch contact hebben met hun gezinsleden en dat referent hen nog steeds financieel ondersteunt.
Tenslotte vinden eisers dat verweerder een belangenafweging had moeten maken. De hoogste bestuursrechter (de Afdeling) heeft immers bepaald [3] dat slechts in zaken waarin “bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken”, geen belangenafweging hoeft te worden gemaakt. Nu verweerder een meer dan gebruikelijke financiële afhankelijkheid tussen referent en zijn achtergebleven gezinsleden aannemelijk heeft geacht, moest hij dus een belangenafweging maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen als ongegrond heeft mogen afwijzen. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.1
Referent heeft voor zijn ouders, broers en zussen aanvragen gedaan om verlening van een mvv voor nareis, dan wel op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft voor de ouders getoetst aan de voorwaarden voor nareis en voor de broers en zussen aan de voorwaarden voor artikel 8 van het EVRM.
Is de familierechtelijke relatie aangetoond?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de familierechtelijke relatie niet voldoende met documenten is aangetoond. Zo zijn er wel taskera’s van de broers en zussen overgelegd, maar staat de naam van de moeder daar niet op vermeld. De documenten konden ook niet op echtheid worden onderzocht omdat er alleen kopieën zijn overgelegd. Verweerder mocht daarom concluderen dat met deze documenten de familierechtelijke band niet is aangetoond. Om de familierechtelijke relatie te bepalen zou nader onderzoek kunnen plaatsvinden middels een DNA test. Verweerder heeft hiervan echter kunnen afzien, omdat niet aan de overige voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank zal dit in de volgende rechtsoverwegingen toelichten. Een positieve uitkomst van een DNA onderzoek zou deze uitkomst niet veranderen.
Mocht verweerder de nareisaanvraag van de ouders van referent afwijzen?
6. Nareis voor een ouder is - kort samengevat - bedoeld voor ouders van alleenstaande minderjarigen. [4] Nu referent reeds meerderjarig was toen hij in Nederland kwam en asiel kreeg, vallen zijn ouders niet binnen de doelgroep voor nareis. Verweerder mocht deze aanvragen daarom afwijzen.
Moest verweerder voor de ouders van referent ambtshalve aan artikel 8 EVRM toetsen?
7. Uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter (de Afdeling) [5] volgt dat in een nareisaanvraag, vanwege de gestelde familiebanden tussen een referent en een vreemdeling, altijd een impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM besloten ligt. Daarom moet verweerder in een nareiszaak deugdelijk motiveren waarom hij in die zaak geen gebruik maakt van zijn ambtshalve bevoegdheid om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Ter zitting heeft verweerder gewezen op het informatiebericht dat naar aanleiding van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling is opgesteld. [6] Conform dit informatiebericht heeft verweerder geen ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM uitgevoerd, omdat de ouders van referent niet onder de doelgroep voor nareis vallen. Weliswaar heeft verweerder niet naar het informatiebericht verwezen in de besluitvorming, maar wel is vooropgesteld dat niet wordt doorgetoetst omdat de ouders niet aan de voorwaarden voor nareis voldoen. Verder mocht verweerder daarbij betrekken dat voor de nareisprocedure geen leges hoeven te worden betaald en deze snel moet zijn, terwijl de reguliere 8 EVRM procedure meer tijd en capaciteit kost en daarvoor leges betaald moeten worden. Nu er sprake is van grote achterstanden in de nareiszaken wil verweerder voorkomen dat nareizigers nog langer moeten wachten op een besluit, omdat het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM veel tijd en capaciteit kost. Tenslotte mocht verweerder betrekken dat het recht op gezinshereniging in de praktijk niet moeilijk of onmogelijk is gemaakt, omdat eisers 1 en 2 een aparte reguliere aanvraag konden indienen. Dit hebben zij ook gedaan.
Dat verweerder ervoor heeft gekozen wel een toets aan artikel 8 van het EVRM te doen voor de jongvolwassen broer en zus en (destijds) minderjarige broer en zus van referent, is een keuze die verweerder mocht maken, gelet op de hierboven onder punt 7 genoemde uitspraak. Dat ook een andere keuze mogelijk was, vindt de rechtbank hierbij niet doorslaggevend. Van willekeur of strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken.
Is er gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM tussen referent en zijn broers en zussen?
9.
Er kan sprake zijn van gezinsleven dat moet worden beschermd op grond van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Deze banden worden aangeduid als ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’. [7]
Voor de vraag of sprake is van gezinsleven tussen referent, zijn echtgenote en zijn (destijds) minderjarige broer en zus, moet sprake zijn van hechte persoonlijke banden. Bij deze toets moet verweerder alle omstandigheden betrekken, waaronder samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van materiële (praktische) afhankelijkheid over en weer, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er geen te beschermen gezinsleven is tussen referent, zijn echtgenote en zijn meerderjarige broer en zus. Bij het bestreden besluit heeft verweerder kunnen betrekken dat er inmiddels sprake is van twee aparte gezinnen, omdat referent door zijn huwelijk een eigen gezin heeft gesticht. Referent woont ook al drie jaar niet meer met zijn hele familie samen, maar sinds 2022 met zijn gezin in Nederland. Zijn broers en zussen horen nog bij het gezin van hun ouders in Afghanistan. Dat referent iedereen financieel onderhoudt, maakt dat niet anders, omdat financiële afhankelijkheid slechts één van de relevante factoren is. Daarbij is gebleken dat de steun van referent ook vanuit Nederland mogelijk is. Ook is referent andersom niet financieel afhankelijk van zijn familieleden in Afghanistan. Dat referent zich als oudste zoon verantwoordelijk voelt, dat in Afghanistan sprake is van een moeilijke situatie vanwege de Taliban en dat de familie dagelijks contact heeft en elkaar steunt, is begrijpelijk, maar maakt niet dat er een bijzondere afhankelijkheid van elkaar is in dit kader. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat de oudste broer en zus op het moment van beslissen al volwassen waren en dat zij hun ouders, familieleden en kennissen in hun directe omgeving hebben. Daarom heeft verweerder kunnen concluderen dat er de afgelopen drie jaar geen praktische afhankelijkheid van referent is gebleken waarbij zij niet zonder elkaar kunnen functioneren. Daarom is er ook geen sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat er geen te beschermen familieleven op grond van artikel 8 EVRM is met referent en zijn echtgenote.
9.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er ook geen sprake is van gezinsleven vanwege hechte persoonlijke banden tussen referent, zijn echtgenote, en zijn minderjarige broer en zus. Hierbij heeft verweerder de genoemde omstandigheden onder punt 9.1 kunnen betrekken. Daarnaast mocht verweerder betrekken dat er weliswaar tot drie jaar geleden altijd is samengewoond, maar dat de jongste broer en zus altijd zijn verzorgd en opgevoed door hun eigen ouders in Afghanistan, niet door referent. Dat referent financieel voor iedereen zorgde maakt dat niet anders, nu dat slechts een deel van de relevante omstandigheden is en is gebleken dat dit ook vanuit Nederland kan. Dat referent een jaar voor de school heeft betaald en de oudergesprekken deed, heeft verweerder niet als doorslaggevend hoeven zien, omdat dit maar een jaar was. Dat de echtgenote van referent hen als baby borstvoeding heeft gegeven was tijdelijk, en inmiddels ook erg lang geleden, namelijk 15 jaar. De rechtbank begrijpt dat er, zeker gelet op al deze omstandigheden, een sterke band is tussen referent, zijn echtgenote en zijn minderjarige broer en zus. Dat betekent echter niet dat er ook sprake is van hechte persoonlijke banden in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat een dergelijke afhankelijkheid tussen broers en zussen niet snel wordt aangenomen, zeker niet als de biologische ouders aanwezig zijn en de zorg en opvoeding voor hun rekening nemen.
Moest verweerder een belangenafweging maken?
10. Nu verweerder – terecht – heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van gezinsleven dat op grond van artikel 8 van het EVRM beschermd moet worden, hoeft verweerder geen belangenafweging te maken. Dit volgt uit de ook door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling. [8] Dat hieruit zou blijken dat ook als er op slechts één onderdeel wordt geconcludeerd dat sprake is van afhankelijkheid een belangenafweging gemaakt moet worden, volgt de rechtbank niet. De toets aan bijkomende elementen van afhankelijkheid dan wel het bestaan van hechte persoonlijke banden is er immers één waarbij alle relevante omstandigheden in samenhang bezien worden. Dat er op een onderdeel sprake is van afhankelijkheid, zoals in dit geval financiële afhankelijkheid, betekent niet dat alles in samenhang bezien sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden. Pas als alle omstandigheden bij elkaar leiden tot de conclusie van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden, is er sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. En pas als er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is vereist dat er een belangenafweging wordt gemaakt, waarbij wordt gekeken of het belang van het uitoefenen van gezinsleven in Nederland zwaarder moet wegen dan het algemeen belang. Gelet op al het bovenstaande is het beroep van eisers ongegrond.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.De gemachtigde wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
4.Zie artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4804 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:4804&showbutton=true&keyword=%255c202204105%252f1&idx=1).
6.Zie informatiebericht 2024/7, ambtshalve doortoetsen aan 8 EVRM bij nareis, van de IND.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
8.Uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 en ECLI:NL:RVS:2024:1188.