ECLI:NL:RBDHA:2025:12538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
09/842247-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en voertuigen door bestuurder van een autoverhuurbedrijf

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1962, die wordt beschuldigd van gewoontewitwassen. De zaak betreft de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 april 2021, waarin de verdachte, als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V., contante geldbedragen en voertuigen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en omgezet, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal € 933.002,- aan contante stortingen op de bankrekening van zijn bedrijf heeft witgewassen, evenals 55 voertuigen, waarvan een deel met gestolen onderdelen. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook de teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842247-20
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. van Egmond naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 26 juni 2025 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 april 2021, te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) één of meer voorwerpen, te weten:
één of meer (contante) geldbedragen (in totaal 933.002,- Euro (relaas p. 22 e.v., p. 940 e.v.)), in elke geval 141.076,- Euro, bestaande uit
- 20.000,- Euro (p.715-853),
- 25.000,- Euro (p.854-922),
- 21.600,- Euro (p.1167-1192),
- 20.275,- Euro (p.1507-1519),
- 18.221,- Euro (p.1173 en 1193),
- 34.080,- Euro (p.1193-1400),
- 1900,- Euro (p.1379 e.v.),
en/of
55, althans één of meerdere auto's (al dan niet met gestolen auto-onderdelen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf,
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of dit witwassen pleegde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, te weten (als bestuurder van) [bedrijfsnaam 1] B.V.;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[bedrijfsnaam 1] B.V. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 april 2021, te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
(telkens) één of meer voorwerpen, te weten:
één of meer (contante) geldbedragen (in totaal 933.002,- Euro (relaas p. 22 e.v., p. 940 e.v.)), in elke geval 141.076,- Euro, bestaande uit:
- 20.000,- Euro (p.715-853),
- 25.000,- Euro (p.854-922),
- 21.600,- Euro (p.1167-1192),
- 20.275,- Euro (p.1507-1519),
- 18.221,- Euro (p.1173 en 1193),
- 34.080,- Euro (p.1193-1400),
- 1900,- Euro (p.1379 e.v.),
en/of
55, althans één of meerdere auto's (al dan niet met gestolen auto-onderdelen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl [bedrijfsnaam 1] B.V. wist, althans redelijker wijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en [bedrijfsnaam 1] B.V. aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
tot welke feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de raadsvrouw gevoerde verweren.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH2R020009 (onderzoek Paris), van de politie eenheid Den Haag, District Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1861).
1. Het geschrift, te weten een overzicht van opgave Kamer van Koophandel, voor zover inhoudende (p. 680):
De Rechtspersoon in oprichting is voortgezet op [datum] door een Besloten
Vennootschap
KvK nummer: [KvK-nummer]
Naam: [bedrijfsnaam 1] B.V. i.o.
Bevoegd functionaris: [verdachte]
Rechtsvorm: Besloten Vennootschap
Datum akte van oprichting [datum]
Bezoekadres: [adres 1] , [postcode] [plaats 1]
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 860):
[verdachte] , [naam 1] en [naam 2] zijn veroordeeld voor gewoontewitwassen over de periode van 01 januari 2012 tot 08 april 2014. Het gerechtshof concludeerde bij zowel
[verdachte] , [naam 1] als [naam 2] het volgende met betrekking tot besmetting van het vermogen:
“Conclusies ten aanzien van feit 4
Het hof gaat er vanuit dat voor zover de verdachte ook over uit legale bron afkomstige contante gelden kon beschikken, deze vermogensbestanddelen zijn ‘besmet’ door
vermenging met de van misdrijf (hennepteelt en -handel) afkomstige vermogensbestanddelen. De legale vermogensbestanddelen laten zich immers in het contante vermogen van de verdachte niet meer individualiseren in de zin dat met precisie kan worden aangewezen welk deel van het vermogen van misdrijf afkomstig is.
Bij dat oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat noch het bestaan door de verdediging is gesteld, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden nopen het contante vermogen van de verdachte na de vermenging toch niet aan te merken als 'gedeeltelijk van misdrijf afkomstig' in de zin van de witwasbepalingen.”
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 940 tot en met p. 956):
Uit de gegevens van iCOV blijkt dat [bedrijfsnaam 1] B.V. het volgende rekeningnummer op naam heeft staan:
ING zakelijke betaal- en spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] .
Met betrekking tot dit rekeningnummer zijn de identificerende gegevens en transactiegegevens gevorderd. De gegevens zijn gevorderd over de periode 01 januari 2016 tot en met 13 april 2021. De periode is gebaseerd op de datum oprichting van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. en de doorzoeking en aanhoudingen op 13 april 2021.
De rekening is geopend op 03 februari 2016. De laatste transactie in de gevorderde periode vond plaats op 13 april 2021.
De liquide middelen bestaan uit de bankrekeningen en het kasgeld. In totaal werd een bedrag van € 18.930 contant opgenomen en een bedrag van € 933.002 contant gestort.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 augustus 2022, voor zover inhoudende (p. 717 en p. 722):
Op 13 april 2021 werd het pand aan de [adres 2] te [plaats 2] doorzocht. In dit pand was de boekhouder van [bedrijfsnaam 1] B.V. gevestigd. De inbeslaggenomen administratie aldaar werd gedigitaliseerd. In het digitale bestand met de naam " [bestandsnaam] " op pagina 15, trof ik het document aan van [bedrijfsnaam 2] betreffende de levering van een gebruikte personenauto Audi A3 met kenteken [kenteken 1] en de inkoop van een Opel Astra met kenteken [kenteken 2] .
In de administratie die in beslag werd genomen bij boekhouder [naam 3] zat eenzelfde factuur zoals hierboven besproken. Het enige verschil was dat het bedrag van de Audi stond gespecificeerd met € 20.000 en de aankoop van de Opel met een bedrag van € 5.000.
In de administratie deed ik onderzoek naar de ontvangst van € 20.000 door VOF [bedrijfsnaam 2] . De slotbalans van VOF [bedrijfsnaam 2] bevatte een vordering van € 45.000 op [bedrijfsnaam 1] B.V. Dit bedrag bestond uit € 20.000 uit de verkoopopbrengst van de Audi A3 en € 25.000 afkomstig uit de verkoop van een Volkswagen Scirocco. Beide bedragen werden door [bedrijfsnaam 2] doorgeleend aan [bedrijfsnaam 1] B.V.
5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 14 april 2021, voor zover inhoudende (p. 332 en p. 333):
P1: Wanneer is [bedrijfsnaam 1] opgericht?
V: Ik dacht in 2016.
P1: Waar staan de letters voor?
V: [naam 2] , [naam 1] en [verdachte] .
P1: Hoe is dat met die oprichting gegaan? Waren jullie toen samen?
V: We hebben het even met z'n drie gedaan. Het begon zo: Wij hebben in 2014 tot 2016 vast gezeten. Daar hebben ze 2 auto's van [bedrijfsnaam 3] laten staan. Dat bedrijf was van ons 3. Die auto’s waren heel nieuw. Met die auto's zijn we opnieuw begonnen.
P1: Wat voor auto’s waren dat?
V: Het was een Audi A3 en ik geloof een VW Scirocco.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 710 tot en met p. 712):
Op 18 oktober 2017 werden [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor de handel in verdovende middelen (hennep) en deelname aan een criminele organisatie. Naar aanleiding van dit onderzoek, met de naam [onderzoeksnaam] , werd een ontnemingsrapportage opgesteld. Het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel werd door rechtbank Den Haag geschat op € 680.880. De rechtbank stelde het drietal hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag. Tevens legde de rechtbank een betalingsverplichting op voor € 680.880. [Opmerking van de rechtbank: het te ontnemen bedrag is inmiddels door het gerechtshof Den Haag vastgesteld op € 148.000,66, zoals volgt uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 16 mei 2025.] Gezien de openstaande ontnemingsvordering met betalingsverplichting die hoofdelijk is opgelegd aan het drietal is het de vraag waar het startvermogen van [bedrijfsnaam 1] B.V. vandaan kwam.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden bracht ik het wagenpark in beeld aan de hand van de RDW gegevens. De besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. exploiteert een autoverhuurbedrijf. Gedurende de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot 13 april 2021 had [bedrijfsnaam 1] B.V. in totaal 55 voertuigen op naam.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 1715 tot en met p. 1718):
In het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte, zijnde de rechtspersoon [bedrijfsnaam 1] B.V. werd de gehele vloot van het autoverhuurbedrijf inbeslaggenomen. Dit betreft in totaal 23 voertuigen, bestaande uit personenauto's en bestelauto's.
Naar aanleiding van bovenstaande werden alle inbeslaggenomen voertuigen van [bedrijfsnaam 1] B.V. onderworpen aan een forensisch onderzoek. Dit onderzoek was gericht op de identiteit van de voertuigen en de eventueel later gemonteerde auto onderdelen.
Hieronder is een overzicht weergegeven van de onderzochte voertuigen met de bevindingen van de voertuigonderzoekers.
Volkswagen Up [kenteken 3]
De passagiersairbag, de autogordel rechtsvoor, en diverse dashboardonderdelen zijn afkomstig van een voertuig dat als gestolen gesignaleerd staat. Verder is de stuurairbag vervangen. De identificerende kenmerken van deze stuurairbag zijn verwijderd waardoor de herkomst van de stuurairbag niet achterhaald kon worden.
Volkswagen Polo [kenteken 4]
Van de stuurairbag waren de identificerende gegevens verwijderd waardoor de herkomst van de airbag niet achterhaald kon worden.
Volkswagen Up [kenteken 5]
Van de passagiersairbag waren de identificerende gegevens verwijderd waardoor de herkomst van de airbag niet achterhaald kon worden.
Volkswagen Polo [kenteken 6]
In dit voertuig was een versnellingsbak gemonteerd die origineel gemonteerd zat op een voertuig die als gestolen gesignaleerd staat.
Volkswagen Polo [kenteken 7]
Het in dit voertuig gemonteerde motorblok, transmissie en de radio, waren origineel gemonteerd in een voertuig die als gestolen gesignaleerd staat. De stuurairbag en de bijrijdersairbag waren origineel gemonteerd in een ander voertuig. Dit voertuig werd in 2016 aangetroffen en was op dat moment gestript van alle onderdelen, waaronder ook de airbags. Vermoedelijk zijn ook de gordels uit dit gestripte voertuig gemonteerd in het voertuig van [bedrijfsnaam 1] B.V.
Volkswagen Polo [kenteken 8]
De voorstoelen, de zitting achterin en mogelijk ook de portierruiten zaten origineel gemonteerd in een voertuig dat als gestolen gesignaleerd staat. De originele stoelairbags van de voorstoelen van de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 8] zijn aangetroffen in een werkplaats van [verdachte] .
Volkswagen Polo [kenteken 9]
Uit onderzoek in 2019 bleek dat een groot deel van de carrosserie niet bij dit voertuig hoort. De herkomst van deze delen van de carrosserie kon niet achterhaald worden. De stuurairbag en mogelijk nog meer onderdelen waren origineel gemonteerd in een voertuig dat als gestolen gesignaleerd staat. Tevens werd er nog een onderdeel aangetroffen dat uit een ander gestolen voertuig afkomstig was.
Volkswagen Polo [kenteken 10]
In dit voertuig waren meerdere onderdelen gemonteerd waarvan de identificerende kenmerken waren verwijderd.
Volkswagen Polo [kenteken 11]
De in dit voertuig gemonteerde passagiersairbag was ontdaan van de identificerende kenmerken. Gelet op de productiedatum van deze airbag is het zeer goed mogelijk dat deze afkomstig is uit hetzelfde voertuig als waaruit de onderdelen, die gemonteerd zitten in de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 8] . Dit betreft een gestolen voertuig. Verder blijkt dat de stuurairbag origineel gemonteerd zat in een Volkswagen T-Roc waarvoor een Nederlands kenteken is afgegeven. Er is geen melding bekend van diefstal van deze Volkswagen T-Roc, of van onderdelen ervan. Het is wel opmerkelijk aangezien een airbag niet zonder reden gedemonteerd wordt.
Skoda Fabia [kenteken 12]
In dit voertuig was een stuurairbag gemonteerd waarvan de identificerende kenmerken waren verwijderd. Tevens was er een passagiersairbag gemonteerd uit een ander voertuig, dit voertuig bleek gesloopt te zijn.
Volkswagen Polo [kenteken 13]
In dit voertuig waren meerdere onderdelen gemonteerd waarvan de identificerende kenmerken waren verwijderd. Daarnaast bleek dat de portierbekleding van het portier linksachter origineel gemonteerd was in een voertuig die als gestolen gesignaleerd staat. Ook bleek dat het vermogen van het voertuig hoger lag dan waarvoor een kenteken was afgegeven.
Volkswagen Polo [kenteken 14]
In dit voertuig bleken onderdelen te zijn gemonteerd waarvan de herkomst niet achterhaald kon worden. Bij in ieder geval de bijrijdersairbag kon dit niet omdat de identificerende kenmerken waren verwijderd.
Naar aanleiding van het verhoor werd de werkplaats van [verdachte] , gevestigd in het pand aan de [adres 3] te [plaats 1] , ter inbeslagname doorzocht. De werkplaats bevond zich op de begane grond. Boven op de werkplaats bevond zich een magazijn.
In het magazijn werden meerdere onderdelen van een gestolen voertuigen aangetroffen, dit betroffen drie portieren en een infotainment systeem. Verder werden meerdere onderdelen aangetroffen waarvan de identificerende kenmerken waren verwijderd.
Resumé
Uit onderzoek is gebleken dat in 12 van de 23 voertuigen afwijkingen werden geconstateerd. Het is zeer aannemelijk dat de onderdelen waarvan de identificerende kenmerken waren verwijderd ook van diefstal afkomstig zijn. Er is immers geen ander doel voor het verwijderen van de identificerende kenmerken dan het verhullen van de herkomst van de onderdelen. Dit houdt in dat in meer dan de helft van de voertuigen van [bedrijfsnaam 1] gestolen onderdelen werden aangetroffen.
Tevens werd in de werkplaats waar de voertuigen van [bedrijfsnaam 1] werden onderhouden ook gestolen onderdelen aangetroffen. Ook werden op een voertuig, waaraan zeer waarschijnlijk in dezelfde werkplaats onderhoud werd verricht, gestolen onderdelen aangetroffen.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 506 tot en met p. 512):
In 2012 startte het strafrechtelijk onderzoek [onderzoeksnaam] naar de hoofdverdachte [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] . Het betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de handel in verdovende middelen (hennep), witwassen en deelname aan een crimineel samenwerkingsverband. De hoofdverdachten in het onderzoek waren [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] en zijn veroordeeld voor de genoemde feiten naar aanleiding van dit onderzoek.
Op 18 december 2014 deed rechtbank Den Haag uitspraak naar aanleiding van onderzoek
[onderzoeksnaam] . De periode in de tenlastelegging en veroordeling voor witwassen begon op 01 januari 2012 en eindigde op 08 april 2014. De periode van witwassen voor [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] was gelijk. Het is van belang om de voorwerpen van witwassen uit [onderzoeksnaam] te benoemen omdat het startvermogen dan [bedrijfsnaam 1] B.V. voortkomt uit [onderzoeksnaam] . [verdachte] werd door de rechtbank veroordeeld voor witwassen van de volgende voorwerpen:
Een contant geldbedrag van € 12.032,94
Een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 15]
Een aanhangwagen Henra PL2 met kenteken [kenteken 16]
Een autoambulance Mercedez Benz 515 met kenteken [kenteken 17]
Een speedboot Bayliner 222 Classic.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Interpretatie tenlastelegging
De vraag die voorligt, is of de verdachte (primair) als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag en de in de tenlastelegging genoemde auto’s en auto-onderdelen dan wel zich (subsidiair) als feitelijk leidinggevende van [bedrijfsnaam 1] B.V. schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het genoemde geldbedrag en de auto’s en auto-onderdelen.
De rechtbank leest de tenlastelegging voor wat betreft het witgewassen geldbedrag zo dat impliciet primair ten laste is gelegd dat de verdachte een contant geldbedrag van € 933.002,- heeft witgewassen (het bedrag dat in de ten laste gelegde periode in totaal contant is gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V.) en dat impliciet subsidiair ten laste is gelegd dat de verdachte een geldbedrag van € 141.076,- , bestaande uit zeven nader omschreven geldbedragen heeft witgewassen.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag en de auto’s/auto-onderdelen uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig zijn. Het is voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel (‘afkomstig uit enig misdrijf’) niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de ten laste gelegde geldbedragen en auto’s afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Het vermoeden dat een geldbedrag of voorwerp van enig misdrijf afkomstig is, kan eveneens zien op geldbedragen of voorwerpen die gedeeltelijk van enig misdrijf afkomstig zijn. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat in het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het vermengde vermogen kan worden aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig. Door de wetgever is geen begrenzing gesteld aan de mate waarin vermogensbestanddelen gedeeltelijk van misdrijf afkomstig kunnen zijn. Bij de beoordeling of een bepaald bedrag van misdrijf afkomstig is, kan worden betrokken of sprake is van:
- een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
- een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
- een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
- een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen. [1]
Toepassing juridisch kader op de zaak
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, [naam 2] en [naam 1] (de medeoprichters van [bedrijfsnaam 1] B.V.) door het Gerechtshof Den Haag zijn veroordeeld voor gewoontewitwassen over de periode van 1 januari 2012 tot 8 april 2014 (onderzoek [onderzoeksnaam] ). Hierbij is vastgesteld dat de legale vermogensbestanddelen van de verdachte, [naam 2] en [naam 1] zijn besmet door vermenging met de van misdrijf (hennepteelt en hennephandel) afkomstige vermogensbestanddelen, waardoor ook de vermogensbestanddelen van V.O.F. [bedrijfsnaam 3] (waar [naam 1] en [naam 2] destijds de vennoten van waren) zijn besmet.
Het startkapitaal van [bedrijfsnaam 1] B.V., een bedrag van in totaal € 45.000,-, is geheel afkomstig van (de verkoopopbrengst van) twee voertuigen die oorspronkelijk toebehoorden aan V.O.F. [bedrijfsnaam 3] en deel uitmaakten van het besmette vermogen. Door deze besmette vermogensbestanddelen in te brengen in [bedrijfsnaam 1] B.V. is ook het vermogen van [bedrijfsnaam 1] B.V. besmet en zijn alle opbrengsten van de vervolgtransacties met deze voertuigen, de daarmee samenhangende transacties en de 55 voertuigen die in de ten laste gelegde periode op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. gesteld zijn (geweest), indirect van enig misdrijf afkomstig.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel (een bedrag van € 45.000,-, zijnde 4,8% van het totaalbedrag) van dusdanig geringe waarde is dat hierdoor geen sprake meer kan zijn van witwassen. De rechtbank acht het genoemde bedrag, zijnde het gehele - voor het opstarten van de B.V. essentiële - startvermogen van dusdanige omvang en belang dat niet kan worden gezegd dat slechts sprake is van een geringe waarde ten opzichte van het geheel.
De rechtbank is daarnaast, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte er niet op mocht vertrouwen dat hij gebruik mocht maken van de voertuigen, nu deze gedurende onderzoek [onderzoeksnaam] niet in beslag waren genomen. De verdachte was door zijn veroordeling in eerste aanleg in onderzoek [onderzoeksnaam] expliciet gewaarschuwd en had de wetenschap dat de vermogensbestanddelen van V.O.F. [bedrijfsnaam 3] in ieder geval gedeeltelijk van misdrijf afkomstig waren. Door (de verkoopopbrengst van) de voertuigen afkomstig van V.O.F. [bedrijfsnaam 3] desondanks te gebruiken als startkapitaal voor [bedrijfsnaam 1] B.V. heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 933.002,- aan contante stortingen op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] B.V.. Ook alle 55 auto’s die op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. gesteld zijn (geweest) merkt de rechtbank gelet op het vorengaande aan als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig. Immers, door vermenging van de vermogensbestanddelen van [bedrijfsnaam 1] B.V. met vermogensbestanddelen van criminele herkomst laat het na deze vermenging gevormde vermogen zich niet meer individualiseren. Het gehele bedrijfsvermogen is daarmee aan te merken als (gedeeltelijk) uit enig misdrijf afkomstig.
In twaalf voertuigen die onder [bedrijfsnaam 1] B.V. in beslag zijn genomen, zijn ten slotte tevens gestolen onderdelen of onderdelen waarvan de identificerende kenmerken waren verwijderd aangetroffen. Door deze voorhanden te hebben heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het witwassen van gestolen auto-onderdelen. Voor het door de verdediging bepleite standpunt dat de verdachte niet wist of kon weten dat er gestolen auto-onderdelen in de voertuigen bleken te zitten, omdat huurders zelf de gestolen onderdelen zouden hebben omgeruild, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat huurders zonder medeweten van de verdachte op grote schaal onderdelen uit huurvoertuigen van [bedrijfsnaam 1] B.V. zouden verwijderen en deze zouden omruilen voor gestolen onderdelen.
Conclusie
Gelet op het feit dat de verdachte [bedrijfsnaam 1] B.V. is gestart met een startkapitaal dat gedeeltelijk van misdrijf afkomstig was, waarmee gedurende een lange periode van vijf jaren vervolginvesteringen hebben plaatsgevonden, heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. tezamen en in vereniging met [bedrijfsnaam 1] B.V. schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van het geldbedrag van € 933.002,- en van 55 voertuigen, al dan niet met gestolen auto-onderdelen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het (impliciet) primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 april 2021, te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten:
contante geldbedragen (in totaal 933.002,- Euro)
en 55 auto's (al dan niet met gestolen auto-onderdelen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en dit witwassen pleegde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, te weten als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in geval van strafoplegging, bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd in voorarrest doorgebracht opgelegd wordt en dat verder een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf een passende sanctie is.
De raadsvrouw heeft - voor het geval de rechtbank toch komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - primair verzocht het geschorste bevel tot voorlopige
hechtenis op de heffen wegens het ontbreken van gronden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om niet tot opheffing van de schorsing over te gaan met referte aan het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025 (ECLI:NL:HR:2025:987).
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 933.002,- en 55 auto’s. Hierdoor heeft de verdachte bijgedragen aan het onttrekken van illegale opbrengsten aan het zicht van justitie, hetgeen inbreuk maakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 mei 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder (onder meer) is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Landelijke oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij fraude. Daarin is bij een benadelingsbedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden het uitgangspunt. Hierin zijn strafverzwarende omstandigheden niet meegenomen.
De rechtbank acht in dit geval strafverzwarend dat sprake is van recidive, gewoontewitwassen en witwassen in de uitoefening van beroep of bedrijf.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Ten aanzien van de verdachte is deze termijn aangevangen op 13 april 2021, te weten de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Nu heden, 10 juli 2025, uitspraak wordt gedaan in deze zaak, betekent dit dat de redelijke termijn met ruim 2 jaar is overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen.
Slotsom
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende en wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden. De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn door een strafkorting van 6 maanden toe te passen en zal - na toepassing van die strafkorting - aan de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft met ingang van 29 april 2021 de voorlopige hechtenis geschorst tot aan het moment van de einduitspraak van deze rechtbank. Nu einduitspraak wordt gedaan, komt er een einde aan de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Gelet op de lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de omstandigheid dat de verdachte gedurende deze schorsing niet in aanraking is gekomen met politie en justitie, is de rechtbank (gelet op het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025 (ECLI:NL:HR:2025:987)) van oordeel dat het belang van de verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang, zodat een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis aangewezen is.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 2 en 3 genoemde geldbedragen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst genoemde geldbedragen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genoemde geldbedragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
medeplegen van witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte, onder de volgende voorwaarden, dat de verdachte:
- als de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis zal onttrekken;
- als hij voor het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, onherroepelijk wordt veroordeeld tot andere dan vervangende vrijheidsstraf, zich niet aan de tenuitvoerlegging daarvan zal onttrekken;
- geen strafbare feiten zal plegen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genoemde geldbedragen, te weten: een bedrag van € 4.480,- en een bedrag van € 1.280,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. L. Amperse rechter,
mr. L. Anemaet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578.