In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 16 januari 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden, die begon na de beëindiging van de Dublinprocedure, is overschreden. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank overweegt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan het gebruikelijke 8+8-wekenmodel moet worden gegeven. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen acht weken een zorgvuldige beslissing te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.