In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 14 maart 2024 heeft ontvangen en uiterlijk binnen zes maanden had moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 22 maart 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 11 juli 2025.