ECLI:NL:RBDHA:2025:12722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
NL24.37979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van betrokkenheid bij IS en geheimhouding van bewijsstukken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische Palestijn, had op 28 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen op 24 september 2024, met het argument dat eiser zich schuldig zou hebben gemaakt aan handelingen zoals beschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, op basis van een individueel ambtsbericht (IAB) van de AIVD. Dit IAB stelde dat eiser betrokken was bij een cel van IS die aanslagen plande in Syrië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke gedragingen die eiser worden verweten niet blijken uit de onderliggende stukken van het IAB, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens zijn de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37979

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 28 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 september 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 14 april 2025 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het door eiser ingestelde beroep ook betrekking op dit aanvullende besluit.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Verweerder heeft voor de gerubriceerde informatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om de stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. [1]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] , L. Makadam als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser stelt een Syrische Palestijn te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij van februari 2013 tot augustus 2014 gedetineerd is geweest door het Syrische regime en dat hij tijdens die detentie is gemarteld. De directe aanleiding voor zijn vlucht uit Syrië is dat de autoriteiten bij eiser aan de deur zijn geweest en naar hem vroegen. Hij was zelf op dat moment niet thuis, maar zijn schoonvader en twee zwagers zijn toen wel door het regime meegenomen. Eiser vreest bij terugkeer naar Syrië opnieuw in de gevangenis te belanden, gemarteld te worden en/of gedood te worden.
Het bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ten grondslag gelegd. In het ambtsbericht staat dat eiser in Syrië onderdeel was van een cel van Islamitische Staat (IS), waarvoor hij eind 2018 en begin 2019 aanslagen plande. Deze cel pleegde meerdere bomaanslagen, waarbij meerdere doden en gewonden onder de Syrische troepen zijn gevallen. Volgens verweerder blijkt hieruit dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen zoals beschreven in artikel 1F, aanhef en onder a, b en c van het Vluchtelingenverdrag, waardoor hij uitgesloten is van internationale bescherming. De asielaanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. [2] Omdat eiser bij terugkeer naar Syrië wel een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] , heeft verweerder geen terugkeerbesluit opgelegd aan eiser. Wel heeft verweerder bepaald dat eiser gesignaleerd wordt in het Schengeninformatiesysteem (SIS) met het oog op weigering van toegang en verblijf voor de duur van 10 jaar. Het besluit tot signalering is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser familie- of gezinsleven in de zin van dat artikel heeft met zijn in Nederland verblijvende ouders, broers en zussen. In het aanvullende besluit van 14 april 2025 heeft verweerder het besluit tot signalering uitgebreid naar 20 jaar, omdat eiser niet alleen een gevaar is voor de openbare orde, maar ook voor de nationale veiligheid.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Volgens eiser is hij niet in staat om zich te verdedigen tegen de aantijging dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan 1F-gedragingen, omdat hij, dan wel zijn gemachtigde, niet in staat is gesteld om naar behoren kennis te nemen van de inhoud van de doorslaggevende gegevens van het dossier. Ook kan uit het individueel ambtsbericht niet worden afgeleid dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan 1F-gedragingen. Verder heeft verweerder geen volledig onderzoek gedaan naar alle individuele omstandigheden voorafgaand aan het besluit om eiser uit te sluiten van de Vluchtelingenstatus. Verweerder had eiser aanvullend moeten horen naar aanleiding van de voorgenomen uitsluiting. Daarbij beschermt artikel 8 van het EVRM niet alleen het gezinsleven maar ook de persoonlijke levenssfeer, waardoor verweerder onderzoek had moeten doen naar de (on)mogelijkheid van eiser om zich elders te vestigen. Ten aanzien van de SIS-signalering is verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de in de zienswijze gegeven uitleg aan de SIS-verordening [4] . Tot slot heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven aan de zienswijze met betrekking tot het buiten schuld-criterium.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder in beginsel van de juistheid van een individueel ambtsbericht uit mag gaan, als uit het ambtsbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie in dat ambtsbericht ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie – zonder nadere toelichting – niet onbegrijpelijk is. Voor verweerder bestaat dan ook geen aanleiding om de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien. Dit is anders wanneer de betrokkene concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Naarmate de bevindingen in het individueel ambtsbericht minder scherp omlijnd zijn, mogen ook de aangevoerde concrete aanknopingspunten minder scherp omlijnd zijn. Het zou immers niet in evenwicht zijn als de ingenomen stelling in het individueel ambtsbericht een zekere mate van abstractie of algemeenheid vertoont, terwijl daarna de daarop uitgeoefende kritiek zou worden afgewezen omdat die onvoldoende concreet is. Bovendien staat het geschetste toetsingskader er niet aan in de weg dat de bestuursrechter vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het waarborgen van het recht op een eerlijk proces inzage in de onderliggende stukken vraagt. [5]
5.1.
In het individueel ambtsbericht van 31 juli 2024 wordt wat betreft eisers betrokkenheid bij IS volstaan met de informatie dat eiser in Syrië onderdeel was van een cel van IS, waarvoor hij eind 2018 en begin 2019 aanslagen plande en dat deze cel meerdere bomaanslagen pleegde, waarbij meerdere doden en gewonden onder de Syrische troepen zijn gevallen. Een nadere toelichting in het individueel ambtsbericht of de besluiten van 24 september 2024 en 14 april 2025 over de aan het individueel ambtsbericht ten grondslag liggende feiten en bronnen is met een beroep op artikel 8:29 van de Awb achterwege gebleven, vanwege de noodzakelijke vertrouwelijkheid ervan. Daardoor verkeert eiser in een moeilijke bewijspositie, omdat het individueel ambtsbericht en de genoemde besluiten weinig houvast bieden om er zijn verweer in de vorm van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht op te baseren.
5.2.
Deze moeilijke bewijspositie is het logische gevolg van de toepassing van artikel 8:29 van de Awb: onderliggende stukken mogen voor de betrokkene geheim blijven als er voor die geheimhouding gewichtige redenen zijn. De rechtbank mag, onder de voorwaarde dat daartoe door betrokkene toestemming is gegeven, haar oordeel mede baseren op de geheime stukken. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat de toepassing van artikel 8:29 van de Awb met zodanige waarborgen is omkleed, dat het recht op een eerlijk proces [6] daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt. De toepassing van artikel 8:29 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank ook niet in strijd met rechtspraak van het Hof. In het arrest GM [7] heeft het Hof bepaald dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging gepaard gaat met het recht op toegang tot alle elementen van het dossier. Maar het Hof heeft ook overwogen dat de rechten van de verdediging niet absoluut zijn. De tweede alinea van artikel 23, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [8] staat lidstaten toe om af te wijken van het geven van toegang tot informatie wanneer de openbaarmaking de nationale veiligheid of de veiligheid van bronnen in gevaar zou brengen. Het Hof heeft overwogen dat een betrokkene in elk geval de redenen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit moet kunnen betwisten. Daarvoor is nodig dat aan de betrokkene de essentie van de argumenten waarop het bestreden besluit berust, moet worden medegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat hieraan is voldaan. Ondanks dat het individueel ambtsbericht summier is, is het voldoende concreet en inzichtelijk voor eiser waar hij zich tegen moest verweren, namelijk dat eiser in Syrië onderdeel was van een cel van IS, waarvoor hij eind 2018 en begin 2019 aanslagen plande en dat deze cel meerdere bomaanslagen pleegde, waarbij meerdere doden en gewonden onder de Syrische troepen zijn gevallen. Eiser is daarom niet in zijn rechten van verdediging geschaad.
5.3.
Wel vraagt toepassing van artikel 8:29 van de Awb dat de rechtbank, gelet op eisers moeilijke bewijspositie, extra zorgvuldig kennis neemt van de geheime stukken waarop het individueel ambtsbericht is gebaseerd en dat zij erop toeziet dat de in het individueel ambtsbericht weergegeven informatie wordt gedragen door die stukken en die weergave een representatief beeld geeft van het geheel van de in die onderliggende stukken besloten liggende informatie. [9]
De rechtbank heeft zich bij het kennis nemen van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht rekenschap gegeven van het hierboven geschetste kader. In het licht van dit kader heeft de rechtbank tijdens de behandeling van het beroep ter zitting ook aan verweerder gevraagd wat de rechtbank volgens hem zou moeten aantreffen in de onderliggende stukken. Verweerder heeft hierop geantwoord dat de rechtbank volgens hem informatie zou moeten aantreffen die de feitelijke gedragingen van eiser ondersteunt in de specifieke periode die benoemd is in het individueel ambtsbericht. De rechtbank volgt verweerder hierin. De rechtbank stelt echter vast dat de feitelijke gedragingen die eiser worden verweten niet blijken uit de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag liggen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de eiser verweten feitelijke gedragingen, namelijk dat hij in Syrië onderdeel was van een cel van IS, waarvoor hij eind 2018 en begin 2019 aanslagen plande en dat deze cel meerdere bomaanslagen pleegde, waarbij meerdere doden en gewonden onder de Syrische troepen zijn gevallen, niet worden gedragen door de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag liggen.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.814,-. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en mr. E.M.A. Vinken en
mr. D.C. Laagland, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem op het gebied van grenscontroles.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:819, r.o. 3.2, en de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:149, r.o. 4.3.
6.Zoals onder meer neergelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 september 2022, ECLI:EU:C:2022:708.
8.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:819, r.o. 3.4.
10.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.