ECLI:NL:RBDHA:2025:12961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
NL25.22087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.

Eiser heeft op 22 maart 2025 een hoorzitting gehad en op 14 april 2025 een zienswijze ingediend. De rechtbank oordeelt dat eisers beroepsgrond over schending van het recht op hoor en wederhoor niet slaagt. Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast ten aanzien van Duitsland, maar de rechtbank stelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van dit beginsel. Eiser moet onderbouwen dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in Duitsland, maar slaagt daar niet in. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

Wat betreft de situatie in Azerbeidzjan, oordeelt de rechtbank dat dit niet relevant is voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser moet aannemelijk maken dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure in Duitsland, wat hij niet doet. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22087
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, dhr. Cordes als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Uit het dossier volgt dat eiser op 22 maart 2025 is gehoord en dat hij eiser op 14 april 2025 een zienswijze heeft ingediend. Eisers niet nader toegelichte beroepsgrond dat sprake zou zijn van schending van het recht op hoor en wederhoor, slaagt daarom niet.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert aan dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Hij wijst erop dat de opvanglocaties daar vol zijn en dat er beperkte toegang is tot medische zorg voor asielzoekers. Daarnaast worden asielaanvragen van personen uit landen als Ghana, Senegal en Marokko zonder diepgaand onderzoek afgewezen. Hetzelfde geldt voor aanvragen van personen uit Azerbeidzjan. Ook beperkt Duitsland het recht op gezinsleven en stuurt Duitsland asielzoekers terug naar landen waar zij het risico lopen op onmenselijke behandeling.
7. De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Dit beginsel houdt in dat de lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de vreemdeling in overeenkomst met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als eiser vindt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, dan moet hij onderbouwen dat sprake is van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, bereiken.2 Daarvoor kan eiser bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Duitsland overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen. Als eiser dat heeft gedaan, dan moet de minister motiveren waarom alsnog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.3
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat er ten opzichte van Duitsland niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft recentelijk nog in de uitspraak van 14 februari 20254 ten aanzien van Duitsland bevestigd dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Niet duidelijk is waarop de onder 6 weergegeven stellingen van eiser over de situatie in Duitsland zijn gebaseerd en deze leiden daarom niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat de Afdeling in voormelde uitspraak van 14 februari 2025 heeft geoordeeld dat in Duitsland geen sprake is van ernstige en structurele problemen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Voor zover eiser betoogt dat Duitsland asielaanvragen zonder diepgaand onderzoek afwijst en dit ook in zijn geval zal doen, ligt het op de weg van eiser om hierover bij de Duitse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat dit voor hem onmogelijk zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De situatie in Azerbeidzjan en indirect refoulement
9. Wat door eiser in het beroepschrift is aangevoerd over de situatie in Azerbeidzjan, is in deze procedure niet van belang, nu het alleen gaat over de vraag welke lidstaat voor zijn asielaanvraag verantwoordelijk is. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat eiser bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement naar Azerbeidzjan is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 20245, van oordeel dat in het kader van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of eiser bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiser dient aannemelijk te maken dat in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Zoals hiervoor is overwogen, is eiser hierin niet geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.

2.ECLI:EU:C:2019:219.

Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eiser voert aan dat de minister zijn verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, gezien zijn persoonlijke en medische omstandigheden. Eiser voert aan dat sprake is van ernstige psychische en lichamelijke klachten, zoals suïcidaliteit, PTSS en trauma. De medische behandeling kan het beste in Nederland worden afgemaakt, aldus eiser.
11. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval als er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechter moet de beoordeling van de minister terughoudend toetsen.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht naar Duitsland van een onevenredige hardheid getuigd. Op pagina 7 van het bestreden besluit heeft de minister uiteengezet waarom hij geen reden heeft gezien om toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Daarin is vermeld dat er weliswaar documenten zijn overgelegd dat eiser een afspraak heeft gemaakt met een psycholoog, dat hij littekens op zijn lichaam heeft en dat hij last heeft van benauwdheid waarvoor hij medicatie ontvangt, maar dat eiser geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij thans onder specialistische behandeling staat voor deze door hem gestelde medische klachten. Ook in beroep is dit niet nader onderbouwd. Evenmin is er een medische onderbouwing voor de eerst in beroep aangevoerde stelling dat sprake zou zijn van suïcidaliteit. Verder mocht de minister in het bestreden besluit betrekken dat ervan kan worden uitgegaan dat de medische verzorgingsmogelijkheden in Duitsland van eenzelfde kwaliteit zijn als die in Nederland en dat niet is gebleken dat eiser, voor zover een behandeling nodig zal zijn, niet daar kan worden behandeld. Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan de minister gehouden was, de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.ECLI:NL:RVS:2024:2359.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juni 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.