In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt geoordeeld over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 25 oktober 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank wijst erop dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had eerder, op 14 februari 2024, al een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, waarop de rechtbank Arnhem op 30 april 2024 uitspraak deed en de minister een termijn gaf om alsnog een besluit te nemen. Deze termijn is echter niet nageleefd, wat aanleiding gaf voor het huidige beroep.
De rechtbank oordeelt dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank benadrukt dat in gevallen waarin de termijn van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag gepast is, maar dat zorgvuldigheid in de besluitvorming voorop staat. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 453,50, die de minister dient te vergoeden.