ECLI:NL:RBDHA:2025:13317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.5478 en NL24.26413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling die niet uit Nederland kan vertrekken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet beschikt over een mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser, geboren in 1986 met de Turkse nationaliteit, heeft op 3 maart 2024 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op 5 juni 2024. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder in het nadeel van eiser is uitgevallen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij familieleven in Nederland heeft en de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5478 en NL24.26413
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 januari 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 3 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een mvv en omdat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . Eiser heeft niet aangetoond familieleven in Nederland te hebben. Verweerder heeft wel aangenomen dat eiser privéleven heeft in Nederland, maar de belangenafweging is in zijn nadeel uitgevallen. Ten slotte wordt eiser niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, nu hij geen omstandigheden heeft aangevoerd om te onderbouwen dat hij voldoet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid [2] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser kan niet terugkeren naar Oekraïne, omdat de situatie daar nog steeds instabiel is. Hij heeft als derdelander recht op tijdelijke bescherming [3] . Daarnaast kan eiser niet terugkeren naar Turkije, omdat zijn familie bezwaren heeft tegen zijn Oekraïense vriendin. In het kader van familie- en privéleven stelt eiser dat hij in Nederland werkt en hier familieleden heeft. Ten slotte is het opgelegde terugkeerbesluit in strijd met artikel 13 van het Besluit 1/80 [4] , omdat eiser kan worden aangemerkt als een Turkse werknemer. Ook had verweerder geen terugkeerbesluit mogen opleggen, omdat artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder g van het Vb [5] op eiser van toepassing is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser de beroepsgrond ten aanzien van de Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne intrekt, zodat de rechtbank die grond onbesproken zal laten.
Vrijstelling mvv-vereiste
6. Het is niet in geschil dat eiser niet in het bezit is van een mvv. Op zitting heeft eiser het standpunt ingenomen dat hij een Turkse werknemer is in de zin van artikel 6 van Besluit 1/80 en om die reden vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd is met de artikelen 6 en 13 van Besluit 1/80.
6.1.
Voor de toepasselijkheid van artikel 13 van Besluit 1/80 is vereist dat een vreemdeling werknemer of gezinslid van een werknemer in de zin van Besluit 1/80 is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen werknemer of familielid is van een Turkse werknemer en hij om die reden geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en hij daarom geen legale arbeid heeft verricht. Nu eiser niet kan worden aangemerkt als werknemer, is artikel 13 van Besluit 1/80 niet van toepassing. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De belangenafweging van het privéleven van artikel 8 van het EVRM
7. Tussen partijen is verder in geschil of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de weigering om aan eiser een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7.1.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [6] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [7] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [8]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiser in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.3.
Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat hij een arbeidsovereenkomst heeft gehad tussen 1 maart 2024 en 28 februari 2025. Daartegenover heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij geen bewijsstukken heeft overgelegd om zijn privéleven in Nederland te onderbouwen. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat het voor eisers eigen risico en rekening komt dat hij privéleven in Nederland is gaan uitoefenen zonder dat hij hier rechtmatig verblijf had. Verweerder heeft verder in het nadeel mogen wegen dat geen sprake is van objectieve belemmeringen om het privéleven op het grondgebied van Turkije uit te oefenen. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser de Turkse nationaliteit heeft, op volwassen leeftijd naar Nederland is gekomen, dat hij het grootste deel van zijn leven in Turkije heeft gewoond, hij de taal spreekt en daar familie heeft. Zijn banden met Turkije zijn daarom sterker dan zijn banden met Nederland. De enkele stelling dat eiser geen sociaal netwerk in Turkije heeft, maakt niet dat sprake is van een objectieve belemmering. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser niet heeft onderbouwd dat zijn familie bezwaren heeft tegen zijn Oekraïense vriendin. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat zijn gestelde vriendin meegaat naar Turkije. Gelet hierop mag verweerder ervan uitgaan dat eiser in Turkije (opnieuw) een netwerk kan opbouwen. Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn privéleven kan voortzetten op het grondgebied van Turkije, behoeft de andere stelling van eiser over Oekraïne geen bespreking. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
8. In geschil is verder of eiser familieleven heeft in Nederland en of uitzetting van eiser in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat eiser familieleven heeft in Nederland. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen vinden dat eiser op geen enkele manier heeft onderbouwd dat sprake is van familieleven en hij bovendien gedurende de gehele procedure geen nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
9. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser op het moment van de oplegging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland was en hij geen rechten kon ontlenen aan Besluit 1/80, gelet op hetgeen is overwogen onder 6.1. Bovendien is artikel 6.5, tweede lid, aanhef en onder g, van het Vb niet van toepassing op eiser, nu aan eiser geen inreisverbod maar een terugkeerbesluit is opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.De voorwaarden zijn te vinden in paragraaf B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne 2001/55/EG.
4.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.