ECLI:NL:RBDHA:2025:13319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.12408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum voor voorkinderen op basis van artikel 20 VWEU en het arrest Chavez-Vilchez

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor het verlenen van een faciliterend visum. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 31 oktober 2024, en het bezwaar daartegen werd op 7 maart 2025 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. De eisers, drie Filipijnse kinderen, stelden dat zij als voorkinderen voldoen aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez, dat hen in staat zou moeten stellen om bij hun moeder in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat hun moeder zorg- en opvoedingstaken verricht en dat er een afhankelijkheidsverhouding bestaat. De rechtbank concludeert dat de Minister op goede gronden heeft kunnen besluiten dat de aanvraag voor het faciliterend visum niet kon worden goedgekeurd. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit in stand, zonder dat eisers recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], V-nummer: [v-nummer 1] , eiser 1,
[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres, en
[eiser 2], V-nummer: [v-nummer 3] , eiser 2,
tezamen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor het verlenen van een faciliterend visum.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 31 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 maart 2025 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eisers deelgenomen. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser 1 is geboren op [geboortedag 1] 2007, eiseres is geboren op [geboortedag 2] 2008 en eiser 2 is geboren op [geboortedag 3] 2010. Eisers hebben de Filipijnse nationaliteit. Zij hebben op 28 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een faciliterend visum op grond van artikel 20 VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez [2] . Eisers beogen verblijf bij hun moeder, [referente] (hierna: referente). Referente heeft sinds september 2022 een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez bij haar Nederlandse dochter, [naam] . Eisers stellen dat zij als voorkinderen voldoen aan de regels van het arrest Chavez-Vilchez.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende hebben aangetoond. Zo is niet aangetoond dat referente zorg- en opvoedtaken verricht. [3] Daarnaast is niet gebleken dat tussen eisers en referente een afhankelijkheidsverhouding bestaat. [4]
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste heeft verweerder de hoorplicht geschonden, waardoor verweerder de beschikking niet zorgvuldig heeft voorbereid. Ten tweede heeft verweerder een onjuist toetsingskader gehanteerd, nu hij het vereiste hanteert dat referente dagelijkse zorgtaken verricht voor eisers terwijl referente sinds 2022 in Nederland verblijft. Eisers stellen dat het juiste toetsingskader de volgende twee stappen omvat. Eerst moet verweerder vaststellen dat referente op rechtmatige wijze in Nederland verblijft en hier zorg levert aan haar in Nederland verblijvende kind. Daarna moet verweerder vaststellen dat tussen eisers en referente een gezinsband bestaat. Nu eisers en referente aan deze twee voorwaarden voldoen, heeft verweerder ten onrechte geen faciliterende visa verleend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Toetsingskader faciliterend visum voor voorkinderen
6. Ten eerste is in geschil is of verweerder het juiste toetsingskader hanteert bij de beoordeling of eisers voldoen aan de voorwaarden voor afgifte van een faciliterend visum.
6.1.
Voorop staat dat de functie van een faciliterend visum is om de aanvragers in de gelegenheid te stellen hun verblijfsrecht – dat declaratoir van aard is en daarom al bestaat op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez – in Nederland vast te stellen door middel van afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw [5] . Dit betekent – anders dan eisers stellen – dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag voor een faciliterend visum, voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, al zoveel mogelijk vaststelt of dit verblijfsrecht bestaat. Het beroep dat eisers op zitting hebben gedaan op de uitspraak van 10 september 2021 van de hoogste bestuursrechter [6] , kan niet slagen. In die zaak had verweerder, om vast te stellen of de aanvrager van het faciliterend visum zich naar Nederland zou mogen begeven, de aanvraag volledig getoetst aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez, waaraan in dat geval wel was voldaan. De rechtbank leidt uit deze uitspraak af dat een faciliterend visum juist bestaat om personen die hebben aangetoond dat zij voldoen aan de voorwaarden van het Chavez Vilchez arrest, de mogelijkheid te bieden om zich naar Nederland te begeven. Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan eisers stellen, niet gebleken dat een volledige toetsing in het land van herkomst afbreuk doet aan het nuttig effect van het Unierecht. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsverhouding
7. Ten tweede is in geschil of referente heeft aangetoond dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht en of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eisers en referente dat referente gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eisers een verblijfsrecht wordt geweigerd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van het Chavez-Vilchez arrest. Uit het primaire besluit en de NVIS-uitdraai volgt dat eisers de zorg- en opvoedingstaken van referente onvoldoende hebben onderbouwd terwijl dat voor de beoordeling wel nodig was. Verweerder heeft in zijn beoordeling daarom van belang kunnen vinden dat referente onvoldoende heeft aangetoond daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken te verrichten. Referente heeft ter onderbouwing van de gestelde afhankelijkheidsrelatie namelijk geen documenten overgelegd en om die reden heeft verweerder kunnen concluderen dat referente geen begin van bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat zij voor haar vertrek naar Nederland daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken heeft verricht. Verweerder heeft verder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eisers geen documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat referente sinds haar vertrek uit de Filippijnen invulling heeft gegeven aan haar zorg- en opvoedingstaken voor eisers. Verweerder heeft in zijn beoordeling kunnen betrekken dat eisers door hun tante worden verzorgd en dat hun biologische vader ook nog in de Filipijnen is. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat twee van de eisers 17 en 16 jaar oud zijn, waardoor er minder zorg- en opvoedingstaken zijn en minder afhankelijkheid bestaat. Dat referente sinds september 2022 in Nederland woont en het daarom lastiger is om de zorg- en opvoedingstaken te onderbouwen, neemt niet weg dat zij met stukken kan onderbouwen of er contact is met eisers en of zij op afstand betrokken is bij hun opvoeding. De uitspraak [7] waar eisers zich ter zitting op hebben beroept, leidt niet tot een ander oordeel omdat eisers niet hebben onderbouwd waarom sprake is van een vergelijkbare situatie. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook kunnen stellen dat er niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eisers en referente dat referente, als aan eisers geen verblijfsrecht wordt verleend, gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten met haar dochter, die dan niet langer haar grondrechten hier kan uitoefenen.
7.2.
Omdat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat referente niet heeft aangetoond dat zij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht voor eisers en er geen afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referente bestaat, wordt niet voldaan aan de cumulatieve voorwaarden die in onderdeel B10/2.2 van de Vc zijn opgenomen. Om die reden mocht verweerder de aanvraag van eisers afwijzen.
Hoorplicht
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder eisers niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [8] Gelet op de motivering van het primaire besluit, wat in de NVIS-uitdraai is opgenomen en het feit dat eisers in bezwaar geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om de afhankelijkheidsverhouding en zorg- en opvoedingstaken met stukken te onderbouwen, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie de c-grond van B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zie de d-grond van B10/2.2 Vc.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2042.
7.Uitspraak van 9 februari 2022 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, ECLI:NL:RBDHA:2022:1136.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.