ECLI:NL:RBDHA:2025:13337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring is opgelegd op 7 april 2025 en is drie keer eerder getoetst. De minister heeft de maatregel op 9 juli 2025 opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Roemenië. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding, waarbij de vraag centraal staat of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de tenuitvoerlegging niet onrechtmatig was. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij detentieongeschikt is geworden door een ernstig incident met zijn celgenoot, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor deze claim. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 7 april 2025.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring drie keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 15 april 2025. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak 19 mei 2025. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 13 juni 2025. [3]
1.2.
De minister heeft de maatregel van bewaring op 9 juli 2025 opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Roemenië.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig (geworden) voorafgaand aan de opheffing daarvan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [4] In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
5. Uit de uitspraak van 13 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 10 juni 2025) tot de opheffing van de maatregel van bewaring (op 9 juli 2025) rechtmatig is.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat uit de voortgangsrapportage van 3 juli 2025 blijkt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Daartoe betoogt eiser dat tussen 16 mei en 27 juni 2025 niet is gerappelleerd. Navraag bij een eerdere regievoerder ([naam regievoerder]) leert dat de minister niet heeft gerappelleerd op 12 juni 2025, maar dat het de organisatie Barka was die die dag contact heeft gezocht met de minister. Verder betoogt eiser dat uit de voortgangsrapportage niet blijkt wanneer de laissez passer (lp) toezegging is gedaan. Dit maakt dat de voortgangsrapportage niet volledig is. Ook is de voortgangsrapportage niet juist, omdat daaruit volgt dat op 7 april 2025 gerappelleerd is, terwijl er nog geen lp-aanvraag liep. In dit kader verwijst eiser naar de Overeenkomst tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg, enerzijds, en de Regering van Roemenië anderzijds, betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen of verblijvende personen van 6 juni 1995 (Overnameovereenkomst). Eiser betoogt dat uit deze overeenkomst volgt dat de minister intensiever en op een hoger niveau dan gebruikelijk moet rappelleren bij de Roemeense autoriteiten om een overdracht te kunnen bewerkstelligen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Uit de voortgangsrapportage blijkt voldoende dat de minister op 12 juni 2025 (per e-mail) heeft gerappelleerd bij de Roemeense autoriteiten en op 13 juni 2025 telefonisch aandacht heeft gevraagd voor dit rappel.
Daar komt bij dat de minister op 27 juni 2025 voor het laatst heeft gerappelleerd en op 30 juni 2025 en 1 juli 2025 opnieuw telefonisch aandacht heeft gevraagd bij de Roemeense autoriteiten. De minister heeft verder op de zitting toegelicht dat de lp-toezegging is gedaan op 3 juli 2025. Dit volgt uit de voortgangsrapportage waar, onder punt 12a, zowel staat dat een lp-toezegging is gedaan en als dat op diezelfde dag een vluchtaanvraag is doorgezet naar de afdeling boekingen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op de Overnameovereenkomst dat de minister heeft gedaan wat eiser vindt dat er had moeten gebeuren.
Uit de voortgangsrapportage – en zoals op de zitting toegelicht door de minister – blijkt voldoende dat de minister regelmatig heeft gerappelleerd en meerdere malen telefonisch aandacht heeft gevraagd voor de zaak van eiser. Deze rappels waren frequenter dan normaliter gebruikelijk is. De rechtbank ziet niet in wat de minister nog meer had kunnen doen om de afgifte van de lp te bespoedigen. De minister is immers afhankelijk is van de medewerking van de Roemeense autoriteiten.
6.2.
De rechtbank volgt eiser – met uitzondering van het rappel van 7 april 2025 – niet in de stelling dat de voortgangsrapportage niet juist en niet volledig is. Dat op 7 april 2025 niet gerappelleerd kon worden – en dat deze datum dus onjuist is –, volgt uit de uitspraak op het eerste vervolgberoep van 19 mei 2025. Toen is aangenomen dat bedoeld is op 7 mei 2025 te zijn gerappelleerd. De rechtbank erkent dat het ongelukkig is dat dit weer in de voortgangsrapportage van 3 juli 2025 terugkomt, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit niet dermate fout dat er niet van de voortgangsrapportage kan worden uitgegaan.
Dat eiser informatie heeft ontvangen van een andere regievoerder dat op 12 juni 2025 de organisatie Barka contact heeft opgenomen met de minister, kan juist zijn maar dat betekent niet dat de informatie dat de minister heeft gerappelleerd op 12 juni 2025 onjuist is. Immers, het rappel en het contact met Barka met de Roemeense autoriteiten kunnen naast elkaar bestaan. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de informatie van de minister dat hij heeft gerappelleerd op 1 juni 2025. De omstandigheid dat de voortgangsrapportage volgens eiser in deze procedure incompleet zou zijn is daarvoor onvoldoende.
Daarom stelt de rechtbank vast dat afgezien van een rappeldatum die niet is hersteld, de voortgangsrapportage juist en volledig is.
Detentieongeschikt
7. Eiser voert aan dat hij detentieongeschikt is geworden. Op 1 juli 2025 heeft eisers celgenoot een hartaanval gehad en het heeft 40 minuten geduurd voordat medische hulp ter plekke was. Als gevolg van dit incident heeft eiser dringend psychologische hulp nodig gehad. Naar de mening van eiser is de geboden medische hulp echter zwaar onvoldoende geweest. Er kon niet volstaan worden met het handelen volgens het protocol. Eiser meent dat uit de gang van zaken volgt dat, anders dan wordt gesteld en verondersteld, de medische zorg in het detentiecentrum niet hetzelfde is als buiten dit detentiecentrum.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat in deze procedure uitsluitend ter beoordeling staat of eiser detentieongeschikt is geworden. Daarom gaat de rechtbank niet in op de stelling van eiser ten aanzien van (kwaliteit van) de medische zorg die in zijn algemeenheid wordt verleend in het detentiecentrum.
De rechtbank gaat ervan uit dat de situatie waar eiser getuige van is geweest een grote impact op hem heeft gehad en ook dat eiser psychologische hulp nodig heeft gehad. Er staat niet, dan wel onvoldoende vast, dat eiser niet de hulp heeft gekregen die hij nodig had. Eiser heeft – zoals blijkt uit het verslag vertrekgesprek van 1 juli 2025 – dezelfde dag een gesprek met een zorgmedewerker van het detentiecentrum gehad. Daarnaast heeft hij op 4 juli 2025 een gesprek met een psycholoog gehad. Kennelijk heeft dat gesprek maar kort geduurd maar het is niet duidelijk wat daarvan de oorzaak of reden is, zodat niet geoordeeld kan worden dat er sprake is van ondermaatse zorg. Dat eiser vervolgens niet nog een keer is bezocht, doet aan het voorgaande niet af. Eiser is namelijk kort na dit bezoek, te weten op 9 juli 2025, uitgezet naar Roemenië. Eiser had, indien hij niet tevreden was over de geleverde medische zorg, een klacht kunnen indienen binnen het detentiecentrum en eiser had mogelijk ook om een extra gesprek met de psycholoog kunnen vragen. Dit heeft eiser niet gedaan.
Zonder op enigerlei wijze afbreuk te willen doen aan de psychische gevolgen voor eiser van dit incident, moet de rechtbank evenwel constateren dat niet is gebleken dat eiser dermate getraumatiseerd is geraakt dat hij daardoor detentieongeschikt is geworden. Dit heeft eiser niet met (medische) documenten onderbouwd. Ook overigens ontbreken concrete aanknopingspunten in het dossier om detentieongeschiktheid aan te nemen.
Ambtshalve toetsing
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzitter, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

4.Dit staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.