ECLI:NL:RBDHA:2025:13343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 14 maart 2025 en is eerder getoetst door de rechtbank. Eiser heeft niet gereageerd op de voortgangsrapportage die door de minister van Asiel en Migratie is overgelegd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 juli 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, omdat het voortduren van de maatregel niet onrechtmatig is. De rechtbank legt uit dat als de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is, zij het beroep gegrond zou verklaren en de maatregel zou opheffen of wijzigen.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft gereageerd op de voortgangsrapportage en dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 14 maart 2025.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 1 april 2025. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 3 juni 2025. [2]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting zal worden behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voorduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 3 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 2 juni 2025) rechtmatig is.
Beroepsgronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft gereageerd op de voortgangsrapportage.
7. In het beroepschrift van 2 juli 2025 voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. In het licht van de stukken in het dossier (de voortgangsrapportage), kan de rechtbank deze blote stellingen niet volgen. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers dat een laissez-passer (lp) aanvraag bij de Ghanese autoriteiten nog loopt. De rechtbank is niet gebleken dat de Ghanese autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zij ten behoeve van eiser geen lp zullen afgeven of dat zij niet willen meewerken aan de terugkeerprocedure. Daarnaast blijkt daaruit dat de minister op 12 juni 2025 voor het laatst heeft gerappelleerd. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de minister voor het laatst op 11 juni 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Uit het voorgaande blijkt dat de minister met voldoende voortvarendheid werkt aan de uitzetting van eiser.
Ambtshalve toetsing
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.