ECLI:NL:RBDHA:2025:13568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedures en gezinsbelangen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, een Algerijnse vreemdeling, had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem op 27 juni 2025 in bewaring had gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser. De minister heeft op de zesde dag na inbewaringstelling een vertrekgesprek gevoerd en is bezig met het aanvragen van een laissez-passer bij de Algerijnse autoriteiten. Eiser betoogde dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gezien zijn gezinssituatie, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot inbewaringstelling, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.

Eiser voerde ook aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije zou zijn, maar de rechtbank stelt vast dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een terugkeer binnen een redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen reden is om deze op te heffen, ook niet vanwege de gezinssituatie van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 juni 2025 waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025, met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2.
De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?

5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de zesde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 2 juli 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De minister heeft verder op de zitting toegelicht dat hij een laissez-passer voor eiser wil aanvragen bij de Algerijnse autoriteiten en dat de aanvraag daarvoor gereed ligt, maar dat de minister de uitkomst van de lopende asielprocedure van eisers vrouw nog afwacht alvorens deze aanvraag in te dienen. De minister heeft enkele dagen geleden in de zaak van eisers vrouw de rechtbank verzocht om zo snel mogelijk uitspraak te doen. De bedoeling van de minister is dat uiteindelijk een laissez-passer aangevraagd kan worden voor het gehele gezin tegelijk, maar dat hoe dan ook voor eiser een laissez-passer wordt aangevraagd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
6. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gelet op zijn gezinssituatie. Hij stelt dat het terugkeerbesluit van 30 november 2023 en de inbewaringstelling niet in het belang zijn van zijn minderjarige kinderen. Om dat te onderbouwen heeft eiser in beroep stukken overgelegd waaruit volgt er problemen zijn in zijn gezinssituatie, maar dat het steeds beter gaat. [1] Op de zitting heeft eisers gemachtigde toegelicht dat eisers oudste zoon ([persoon A]) onder voogdij staat van Nidos, maar dat er geen kinderbeschermingsmaatregel is. Het doel is om een ​​ondertoezichtstelling te verkrijgen, waarna het ouderlijke gezag van eiser en zijn vrouw als ouders kan worden beoordeeld. Daarna zou eiser mogelijk een verblijfsvergunning kunnen krijgen op basis van artikel 8 van het EVRM. Het belangrijkste is om de problemen van het gezin te begrijpen. Om te bepalen wat het beste is voor het gezin, is het belangrijk dat eiser in Nederland blijft zodat het mogelijk is dat hij kan deelnemen aan een gezinsopname. In dit verband wijst eiser op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Roermond van 6 mei 2025, [2] waarin de kernvraag is of een bewaringsrechter de plicht heeft om ambtshalve te beoordelen of het beginsel van non-refoulement en het belang van het kind (zoals vastgesteld in het Ararat-arrest [3] en artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn) zich niet verzetten tegen uitvoering van het terugkeerbesluit op grond waarvan de bewaring plaatsvindt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een vertrek naar een land waar zijn aanwezigheid is toegestaan en dat hij met onbekende bestemming is vertrokken op 9 januari 2024 en 11 februari 2025. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de registraties in het systeem van de IND waarin staat dat eiser tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken, onjuist zijn. In dit geval weegt een lichter middel, zoals een periodieke meldplicht, niet op tegen de kans dat eiser op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op het vorenstaande is de kans daarop groot. Ten aanzien van eisers gezinssituatie overweegt de rechtbank dat dit geen reden is om eisers bewaring op dit moment op te heffen. Eiser heeft benoemd dat een ondertoezichtstelling en eventueel het verkrijgen van gezag door eiser en zijn vrouw over [persoon A] een mogelijkheid is, maar dat is op dit moment niet de actuele situatie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor opheffing van de maatregel van bewaring op basis van een onzekere toekomstige situatie. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat in de stukken die zijn overgelegd en waarin wordt ingegaan op de mogelijkheden van bijvoorbeeld de gezinsopname wordt uitgegaan van een verblijfsrecht van eiser in Nederland, terwijl hij dat niet heeft. Daarnaast heeft de minister in dit kader op de zitting toegelicht dat de asielprocedure van eisers vrouw nog loopt en dat daar binnenkort op wordt beslist. Afhankelijk van de uitkomst van die procedure zal Nidos daarna opnieuw het geheel over eisers gezinssituatie bezien. Gelet hierop is op dit moment onzeker of de gezinsopname daadwerkelijk zal starten zodat er reeds om die reden geen aanleiding is de bewaring op dit moment op te heffen.
De minister heeft verder op de zitting terecht gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 augustus 2023 [4] waarin het oordeel wordt bevestigd dat als een vreemdeling in bewaring zit en een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, daartoe een aparte aanvraag kan worden ingediend. Dat is in eisers geval (nog) niet gebeurd, maar het staat eiser vrij dat alsnog te doen indien hij meent aan de voorwaarden te voldoen. Tot slot is de rechtbank het met de minister eens dat het beroep op de verwijzingsuitspraak van de zittingsplaats Roermond niet kan slagen. Daargelaten dat op de prejudiciële vragen in de verwijzingsuitspraak nog geen antwoord is gegeven, gaat het in die verwijzingsuitspraak namelijk over een buitenbehandelingstelling van een asielaanvraag waardoor het terugkeerbesluit in die zaak niet inhoudelijk is beoordeeld. Dat is anders in eisers geval, aangezien de minister op de zitting onweersproken heeft gesteld dat over eisers terugkeerbesluit een inhoudelijk oordeel is gegeven waarbij ook is gekeken naar artikel 8 van het EVRM en het beginsel van non-refoulement. Gelet hierop geeft de verwijzingsbeslissing geen aanleiding om in de onderhavige zaak te besluiten de bewaring op te heffen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting naar Algerije?
7. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Hoewel uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024 [5] blijkt dat er weer wat zicht op uitzetting is naar Algerije, geldt dat dit alleen het geval is indien er documenten of kopieën van documenten voorhanden zijn. In het geval van eiser zijn er echter geen identiteitsdocumenten. Daarom ontbreekt het zicht op uitzetting en dat moet een reden zijn om de maatregel van bewaring op te heffen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt en dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn om te verwachten dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit binnen een redelijke termijn met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven laissez-passer kunnen terugkeren naar Algerije. [6] Niet is gebleken dat vreemdelingen zonder identiteitsdocumenten, zoals eiser, op voorhand zijn uitgesloten van een presentatie aan de consul. Uit vaste rechtspraak [7] blijkt dat sinds december 2023 de mogelijkheid bestaat om Algerijnse vreemdelingen te identificeren op basis van dactyloscopie. [8] Gelet op voorgaande is er geen reden om op voorhand aan te nemen dat in het geval van eiser geen laissez-passer zal worden verstrekt omdat hij niet zou beschikken over een identiteitsdocument.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 oktober 2025, twee brieven van [persoon B]
2.Rb. Den Haag (zp. Roermond) 6 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7570.
3.Hof van Justitie 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892 (
4.ABRvS 11 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3090.
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Zie ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, bevestigd met de uitspraak ABRvS 9 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5027.
7.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 9 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10568.
8.Techniek voor het identificeren op basis van vingerafdrukken.
9.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.