In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, een Algerijnse vreemdeling, had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem op 27 juni 2025 in bewaring had gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser. De minister heeft op de zesde dag na inbewaringstelling een vertrekgesprek gevoerd en is bezig met het aanvragen van een laissez-passer bij de Algerijnse autoriteiten. Eiser betoogde dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gezien zijn gezinssituatie, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot inbewaringstelling, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.
Eiser voerde ook aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije zou zijn, maar de rechtbank stelt vast dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een terugkeer binnen een redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen reden is om deze op te heffen, ook niet vanwege de gezinssituatie van eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.