In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 juli 2025, gaat het om een beroep dat is ingediend door een eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 1 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn om te beslissen op de aanvraag was verstreken. Na het verstrijken van deze termijn heeft de eiser de minister verzocht om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen, maar dit verzoek is niet ingewilligd. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond verklaard. Dit houdt in dat de rechtbank de minister opdraagt om alsnog binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. De rechtbank heeft daarbij het ‘8+8 wekenmodel’ gehanteerd, wat betekent dat de minister in principe binnen een termijn van zestien weken een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, is hij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.