ECLI:NL:RBDHA:2025:13614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.20498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake verlenging overdrachtstermijn in Dublinprocedure

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in de Dublinprocedure. Eiser, geboren in 1995 en van Syrische nationaliteit, had op 7 februari 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Slovenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Op 25 april 2025 heeft de minister de termijn voor overdracht naar Slovenië verlengd, wat eiser aanvecht. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 behandeld, maar zowel eiser als de minister zijn niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat de minister de verlenging van de overdrachtstermijn niet voldoende heeft gemotiveerd. Eiser stelt dat hij niet onderduikt en dat de informatie van het COA, dat hij op 10 april 2025 de opvang heeft verlaten, onvoldoende is om de termijn te verlengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat eiser niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister om de overdrachtstermijn te verlengen en verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt recht op proceskostenvergoeding van € 907. Deze uitspraak vervangt een eerdere uitspraak van 17 juni 2025, maar de datum van uitspraak blijft ongewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20498

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: M. van Werven)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging
van de overdrachtstermijn in de Dublinprocedure.
1.1
Eiser heeft op 7 februari 2025 een aanvraag tot het verlenen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het besluit van 25 april 2025 heeft verweerder deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Slovenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Met het bestreden besluit van 25 april 2025 heeft verweerder de termijn voor overdracht naar Slovenië verlengd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 3 juni 2025 op zitting behandeld.
De gemachtigde van eiser en verweerder zijn met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Verweerder heeft de termijn voor overdracht overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening verlengd omdat volgens haar sprake is van onderduiken.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is van mening dat door verweerder niet nader gemotiveerd is waarom de overdrachtstermijn is verlengd op grond van artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening en dat geen sprake is van onderduiken. Het besluit van 25 april 2025 kan niet in stand blijven en is onzorgvuldig tot stand gekomen. Dit is in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De informatie van het CAO, dat eiser op 10 april 2025 de opvang heeft verlaten, is op zichzelf onvoldoende om de overdrachtstermijn te verlengen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar het arrest Jawo [1] en de uitspraken van de Afdeling [2] van 14 december 2022 [3] en 2 september 2024 [4] . Voor onderduiken is vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. Het beleid van verweerder is hierop aangepast en is neergelegd in C1.2/6 van de Vreemdelingencirculaire. Uit de voorgaande uitspraken volgt dat sprake is van onderduiken wanneer overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de verzoeker de woonplaats heeft verlaten, zonder de autoriteiten op de hoogte te stellen van zijn afwezigheid, op voorwaarde dat hij geïnformeerd wordt over zijn verplichtingen. In het geval van eiser is hier geen sprake van, nu zijn overdracht nog niet gepland is en dit niet het gevolg is van het handelen of nalaten van eiser. Het voorgaande wordt ondersteund door de uitspraak van rechtbank Den Haag van 21 februari 2025 [5] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
6. Uit artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn van een vreemdeling met maximaal 18 maanden kan worden verlengd indien deze vreemdeling onderduikt. Voor onderduiken is volgens vaste rechtspraak [6] , onder verwijzing naar het arrest Jawo [7] , vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat verweerder er- als de overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de betrokken vreemdeling zijn toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen- van mag uitgaan dat zij de bedoeling had onder te duiken om de overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat zij zich bewust was van haar verplichtingen. Het is vervolgens aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat zij een dergelijke bedoeling niet had. [8]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser erin geslaagd is om het vermoeden dat hij is ondergedoken, met de bedoeling om de overdracht te voorkomen, te weerleggen. Eiser heeft terecht aangevoerd dat hij op 10 april 2025 geen enkele reden had om onder te duiken. Op de datum van de COA melding van 10 april 2025 was nog geen zicht op overdracht aan Slovenië, er was geen vlucht gepland. Eiser heeft geen vertrekgesprek gehad en is daarmee ook niet op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen om mee te werken aan de overdracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten met de bedoeling de overdracht te voorkomen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgrond slaagt. Dat betekent dat het beroep gegrond is. Het besluit van verweerder om de overdrachtstermijn te verlengen wegens onderduiken wordt vernietigd.

8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

8. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van €907 en een wegingsfactor 1).
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 17 juni 2025. De uitspraakdatum blijft ongewijzigd. De hersteluitspraak is in het openbaar gedaan, ondertekend en bekend gemaakt op 26 juni 2025.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het verlengingsbesluit van 25 april 2025
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907 aan proceskosten aan eiser
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster,
(voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:C:EU:2019:218
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630 en van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2935.
7.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16.