In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in de Dublinprocedure. Eiser, geboren in 1995 en van Syrische nationaliteit, had op 7 februari 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Slovenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Op 25 april 2025 heeft de minister de termijn voor overdracht naar Slovenië verlengd, wat eiser aanvecht. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 behandeld, maar zowel eiser als de minister zijn niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat de minister de verlenging van de overdrachtstermijn niet voldoende heeft gemotiveerd. Eiser stelt dat hij niet onderduikt en dat de informatie van het COA, dat hij op 10 april 2025 de opvang heeft verlaten, onvoldoende is om de termijn te verlengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat eiser niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister om de overdrachtstermijn te verlengen en verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt recht op proceskostenvergoeding van € 907. Deze uitspraak vervangt een eerdere uitspraak van 17 juni 2025, maar de datum van uitspraak blijft ongewijzigd.