ECLI:NL:RBDHA:2025:13676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/09/661115 / FA RK 24-952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en alimentatiekwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd waren in een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 7 februari 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij ook nevenvoorzieningen zijn verzocht, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, een zorgregeling en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft beide partijen ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot echtscheiding. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw bepaald, terwijl een zorgregeling is vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de man verblijven. De rechtbank heeft ook een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 247,- per maand, per kind, met ingang van de datum van de beschikking. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de vrouw de echtelijke woning kan overnemen onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft de man een vergoedingsrecht toegewezen van € 56.357,50 en heeft bepaald dat de inboedel moet worden verdeeld zoals door de vrouw voorgesteld, met uitzondering van de trouwringen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-952 (echtscheiding) en FA RK 24-5465 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/661115 (echtscheiding) en C/09/670262 (verdeling)
Datum beschikking: 28 juli 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 7 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.P. Schouten te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier met bijlage, ingekomen op 14 februari 2024, van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2024, van de vrouw;
  • het verweerschrift, ingekomen op 22 april 2024, van de man;
  • het aanvullend verzoekschrift, ingekomen op 25 juni 2024, van de vrouw;
- het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken, ingekomen op 24 juni 2024, van de man;
  • Het verweerschrift op aanvullende/zelfstandige verzoeken, ingekomen op 23 juli 2024, van de vrouw;
  • het aanvullend c.q. gewijzigde verzoekschrift, ingekomen op 17 juni 2025, van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen, ingekomen op 19 juni 2025, van de vrouw;
- het aanvullend c.q. gewijzigde verweerschrift, ingekomen op 20 juni 2025, van de man;
- het F9-formulier met bijlagen, ingekomen op 25 juni 2025, van de vrouw;
Op 30 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
­ de man, bijgestaan door mr. E.I. Robert, waarnemend voor zijn advocaat;
­ de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
­ [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van het bericht zijdens de man van 18 juli 2025 dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
Feiten
  • Partijen zijn gehuwd op [datum] 2023 te [plaats 1] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog in leven zijnde minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Partijen zijn gehuwd in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 1 augustus 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang, inhoudende dat:
­ de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
­ er een voorlopige (birdnesting)-regeling wordt vastgesteld, waarbij de man de zorg draagt voor de kinderen in de echtelijke woning:
­ de ene week: van vrijdag 15.00 uur (na schooltijd) tot maandag 18.00 uur;
­ de andere week op maandag:
­ zolang [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet naar school gaan: van 08.00 uur tot 20.00 uur;
­ vanaf het moment dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar school gaan: na schooltijd tot 20.00 uur,
waarbij de vrouw de woning op deze momenten verlaat en niet verder betreedt, en waarbij de vrouw op de momenten dat de man niet de zorg heeft voor de kinderen met de kinderen in de echtelijke woning verblijft, waarbij de man de woning dient te verlaten en niet verder mag betreden;
­ er een verdeling van de zomervakantie 2024 wordt vastgesteld;
­ de man aan de vrouw, met ingang van 1 augustus 2024 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 100,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van een zorgregeling tussen de kinderen en de man, inhoudende dat de kinderen om de week van vrijdag 15.00 uur tot maandag 17.45 uur bij de man verblijven, alsmede de andere week op maandag van 08.15 uur, waarbij de man de kinderen ophaalt bij de vrouw, tot 17.45 uur;
- vaststelling van een vakantieregeling, in die zin dat de zomervakantie jaarlijks tussen partijen wordt verdeeld, waarbij tijdens de eerste en de zesde week van de zomervakantie de reguliere zorgregeling geldt en daarnaast:
- dat de kinderen in de oneven jaren tijdens de zomervakantie de tweede en derde week bij de vrouw zijn en de vierde en vijfde week bij de man zijn;
- dat de kinderen in de even jaren tijdens de zomervakantie de vierde en de vijfde week bij de vrouw zijn en de tweede en derde week bij de man;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 888,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking, althans met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verstrekt;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van een nog nader vast te stellen bedrag, bij vooruitbetaling te voldoen, waarbij de vrouw zich het recht voorbehoudt dit bedrag in een later stadium aan te passen;
- ten aanzien van de verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte huwelijksgoederengemeenschap:
- te bepalen dat de inboedel wordt verdeeld overeenkomstig de nog nader te overleggen (vernieuwde) inboedellijst, waarbij de man nog een bedrag van € 500,- moet voldoen vanuit overbedeling;
- te bepalen dat de auto aan de man wordt toegedeeld, waarbij primair de man de helft van de waarde van de auto aan de vrouw dient te vergoeden, althans subsidiair de vrouw een vergoedingsrecht op de man heeft van € 5.950,-, welk bedrag de man dient te voldoen binnen veertien dagen na betekening van de onderhavige beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de beschikking;
- te bepalen dat de echtelijke woning gelegen aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] :
- aan de vrouw wordt toegedeeld op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
 partijen verstrekken uiterlijk binnen één maand na de door de rechtbank afgegeven beschikking een opdracht aan een gezamenlijk aan te wijzen makelaar-taxateur voor een taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;
 de vrouw zal daartoe binnen één week na de datum van de door de rechtbank af te geven beschikking drie makelaars voorstellen, waar de man er binnen één week één uitkiest, welke makelaar vervolgens de voornoemde opdracht krijgt;
 de vrouw dient binnen vier maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppeld hypothecaire geldleningen;
 de levering van de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen de termijn van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
 de vrouw voldoet aan de man de helft van de overwaarde. De overwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
 de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw voldaan;
 partijen verlenen elkaar over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning,
- indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder de voornoemde voorwaarden wordt de woning volgens de voornoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde ten aanzien van de levering van de woning binnen zes maanden, aan de man geleverd, met als aanvullende voorwaarde dat de levering van de woning dienst plaats te vinden binnen drie maanden nadat de vrouw de afwijzing heeft ontvangen, dan wel de zes maanden termijn voor het gebruik van de woning is verstreken (welke termijn als laatste komt).
- indien de man de woning niet kan overnemen onder voornoemde voorwaarden, of dit niet wil, wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde;
- te bepalen dat de man, in het kader van verspilling van de gemeenschapsgoederen, een bedrag van € 500,- aan de vrouw dient te vergoeden welk bedrag de man dient te voldoen binnen veertien dagen na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking;
- te bepalen dat de man, in het kader van schadevergoeding, een bedrag van € 4.000,- aan de vrouw dient te vergoeden welk bedrag de man dient te voldoen binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning, aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] , en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, vanaf de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van een zorgregeling waarbij de kinderen gedurende de even weken bij de man zijn en gedurende de oneven weken bij de vrouw zijn;
- vaststelling van een feest- en vakantieregeling tussen de man en de kinderen, inhoudende dat ten aanzien van:
- de voorjaarsvakantie: de kinderen in de even jaren de eerste week bij de man zijn en in de oneven jaren de tweede week bij de man zijn;
- de meivakantie: de kinderen in de even jaren de tweede week bij de man zijn en in de oneven jaren de eerste week bij de man zijn;
- de kerstvakantie: de kinderen in de even jaren de tweede week bij de man zijn en in de oneven jaren de eerste week bij de man zijn, met uitzondering van de kerstdagen waar de man en de vrouw elk recht hebben op één kerstdag, in onderling overleg te bepalen;
- oud en nieuw: de kinderen in de oneven jaren vanaf oudejaarsdag om 14.00 uur bij de man zijn, waarna de man de kinderen op nieuwjaarsdag uiterlijk om 14.00 uur bij de vrouw terugbrengt en het jaar daarop vice versa;
- dat de kinderen in de even jaren tijdens de zomervakantie de vierde en de vijfde week bij de vrouw zijn en de tweede en derde week bij de man;
- bepaling dat, ten aanzien van de echtelijke woning gelegen aan het adres [adres] ( [postcode] ) te Den Haag,:
- de aan partijen elk voor de onverdeelde helft in eigendom toebehorende woning tegen de taxatiewaarde aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat de man, uiterlijk bij levering van zijn aandeel, zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire schuld en met bepaling dat indien de vrouw er niet in slaag de eigendom van de aan de man toebehorende onverdeelde helft van de woning binnen drie maanden na de door de rechtbank gegeven beschikking te verkrijgen de woning alsnog aan de man zal worden toegedeeld onder dezelfde voorwaarden, waarbij de termijn voor de man om de eigendom van de onverdeelde helft van de vrouw in de woning te verkrijgen aanvangt op het moment dat de vrouw te kennen geeft niet in staat te zijn tot overname van het aandeel van de man, dan wel dat drie maanden na de te geven beschikking zijn verstreken, zonder dat de vrouw er in is geslaagd het aandeel van de man te verwerven;
- aan de man toekomt 66,47% van de overwaarde van de woning en bepaling dat de man ter zake van zijn investering uit privévermogen in de woning een verrekeningsvordering op de vrouw heeft tot een bedrag van € 74.125,06, althans een bedrag berekend op de wijze als in randnummer 48, van het verweerschrift met aanvullende verzoeken, ingekomen op 20 juni 2025, weergegeven en met veroordeling van de vrouw tot betaling van dat bedrag;
- bepaling dat de woning niet later dan binnen een maand nadat de rechtbank een beschikking heeft gegeven zal worden getaxeerd door een te goeder naam en familie bekendstaande NVM-makelaar die bekend is in het gebied waar de woning staat, waartoe de vrouw binnen één week nadat de beschikking is gewezen drie NVM-Makelaars aan de man zal voorstellen, waaruit de man er één zal aanwijzen;
- de kosten van de taxatie zal door partijen elk voor de helft worden voldaan;
- de kosten verbonden aan de overdracht zal worden voldaan door degene die het aandeel van de ander verkrijgt;
- indien partijen er geen van beiden in slagen het aandeel van de woning onder de gestelde voorwaarden te verkrijgen zal de woning zo spoedig mogelijk te koop worden gezet en aan een derde worden verkocht.
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen het verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
De vrouw en de man hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Beide partijen verzoeken de echtscheiding uit te spreken, zodat de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zal toewijzen.
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat het voor partijen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is om een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal partijen daarom ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
HoofdverblijfplaatsDe man kan zich erin vinden dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw wordt bepaald. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Zorgregeling
Op de zitting is besproken dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kwetsbare kinderen zijn. De kinderen zijn alle drie te vroeg geboren, waardoor sprake is van een ontwikkelingsachterstand. Verder bestaat ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] het vermoeden dat zij een autismespectrumstoornis hebben. Gelet op hun ontwikkelingsachterstand en hun gedragsproblemen is het van groot belang dat de kinderen ten aanzien van de verdeling van de zorg duidelijkheid en structuur ervaren.
De vrouw acht het van belang dat de huidige tussen partijen overeengekomen zorgregeling wordt voortgezet, omdat de kinderen al jaren met deze regeling bekend zijn. De vrouw maakt zich zorgen dat de kinderen last zullen ervaren wanneer hierin veranderingen worden aangebracht. De man verzoekt een co-ouderschapsregeling, zodat de zorg gelijkwaardig wordt verdeeld. Op de zitting heeft de man aangegeven dat hij het met name belangrijk vindt dat de huidige zorgregeling wordt uitgebreid, zodat hij meer tijd met de kinderen kan doorbrengen.
Op de zitting zijn meerdere zorgvoorstellen besproken, waaronder de regeling die de rechtbank zal vaststellen. Dat is een regeling waarbij de kinderen de ene week van donderdag tot dinsdag naar school bij de man zijn en de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school bij de man zijn. De vrouw staat niet achter voornoemde regeling, omdat zij het niet in het belang van de kinderen acht dat zij haar een te lange aaneengesloten periode moeten missen. De rechtbank gaat daaraan voorbij. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de man altijd betrokken is geweest bij de kinderen en dat het van belang is dat de man en de kinderen tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Daarbij zijn de kinderen ook tijdens vakantie een langere periode niet bij de vrouw. De rechtbank is verder van oordeel dat voornoemde zorgregeling structuur en duidelijkheid biedt, die de kinderen – mede gelet op hun kwetsbaarheid – nodig hebben: de kinderen zijn iedere week van maandag uit school tot dinsdagochtend bij hun vader en daarnaast om het weekend vanaf donderdagmiddag. Bovendien kunnen de zorgafspraken die partijen met de grootmoeder moederszijde en de grootouders vaderszijde overeen zijn gekomen, inhoudende dat de grootmoeder moederszijde op dinsdag voor de kinderen zorgt en de grootouders vaderszijde op donderdag, op deze manier worden gecontinueerd. De rechtbank begrijpt dat de grootouders een belangrijke rol spelen in het leven van partijen en van de kinderen en dat het voor beide partijen belangrijk is dat deze zorgmomenten worden voortgezet, onder meer om partijen enigszins te ontlasten.
Hoewel niet ter zitting besproken, begrijpt de rechtbank dat beide partijen het erover eens zijn dat birdnesting moet worden voortgezet zolang de man geen eigen woning heeft. Voor zover de vrouw voortzetting van de birdnestingsregeling alleen wenst indien de huidige zorgregeling wordt voortgezet, volgt de rechtbank haar daarin niet. De rechtbank gaat ervan uit dat het een substantiële tijd zal duren voordat de man over zijn aandeel in zijn vermogen van de echtelijke woning kan beschikken. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen onder
afwikkeling van het huwelijksvermogensregimeuiteen wordt gezet. Gelet daarop is de verwachting dat het nog een langere tijd zal duren voordat de man over eigen woonruimte beschikt en het is niet in het belang van de kinderen als de man hen naar steeds wisselende woonruimte moet meenemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit in het dictum op te nemen omdat het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning wordt afgewezen.
Vakantieregeling
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de feest- en vakantiedagen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Kinderalimentatie
IngangsdatumDe rechtbank stelt de ingangsdatum van de kinderalimentatie in overeenstemming met het verzoek van de vrouw vast op de datum van deze beschikking, nu de man dat niet heeft weersproken, derhalve op 28 juli 2025.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen 2024 (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s. De rechtbank gaat uit van de financiële gegevens van partijen over 2024 en zal de uiteindelijke alimentatie vaststellen na verhoging met de indexatie naar 2025.
Behoefte
De ouders zijn het eens over de behoefte van de kinderen van € 1.620,- per maand in 2024.
Draagkracht manVoor de draagkrachtberekening van de man gaat de rechtbank uit van een jaarinkomen van € 60.967,-, zoals volgt uit de aangifte inkomstenbelasting 2024. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de man in 2024 op € 3.630,- per maand.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat aan de zijde van man geen rekening moet worden gehouden met het woonbudget. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Op de zitting is besproken dat de man zich moet uitschrijven uit de echtelijke woning en dat beide partijen uiteindelijk zelfstandige woonruimte zullen moeten krijgen, waarover op dit moment nog niets bekend is. De man heeft weersproken dat hij samenwoont of plannen heeft om met de kinderen bij zijn partner in te trekken. Dat de man duurzaam lagere woonlasten heeft, is niet gebleken.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [€ 3.630,- – (€ 1.089,- + € 1.270)] = afgerond € 890,- per maand.
Draagkracht vrouwVoor de draagkrachtberekening van de vrouw gaat de rechtbank uit van een jaarinkomen van € 36.516,-, zoals volgt uit haar jaaropgaaf 2024. De rechtbank ziet gaan aanleiding om af te wijken van dat jaarinkomen, waar ook haar bonussen alsmede de mobiliteitsvergoeding onderdeel van uitmaken. Dat het inkomen van de vrouw structureel lager is omdat zij geen of veel minder bonussen zou ontvangen, is niet gebleken.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De rechtbank ziet verder aanleiding om bij de berekening van de draagkracht van de vrouw ook rekening te houden met kindgebonden budget. De rechtbank begrijpt dat de vrouw op dit moment geen kindgebonden budget ontvangt, omdat de man nog staat ingeschreven op het adres van de echtelijke woning. Op de zitting is besproken dat de man zich zo spoedig mogelijk dient uit te schrijven van dat adres. De rechtbank gaat ervan uit dat de man daar zorgt voor draagt.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2024 op € 3.678,- per maand.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de vader bedraagt dan: 70% x [€ 3.678,- – (€ 1.103,- + € 1.270)] = afgerond € 913,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk (€ 890,- + € 914,- =) € 1.804,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man: 890 / 1.804 x 1.620 = 799
het eigen aandeel van de vrouw: 914 / 1.804 x 1.620 =
821
samen 1.620
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 799,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 821,- per maand voor de vrouw.

ZorgkortingDe rechtbank baseert de zorgkorting op de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. De rechtbank gaat uit van een zorgkorting van 35% hanteren. De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel (0,35 x € 1.620,- = afgerond € 567,-). De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan € 232,- per maand (€ 799,- – € 567,-), geïndexeerd naar 2025 € 247,-.

Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van heden een kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen van € 247,- per maand, zijnde € 82,- per kind per maand.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
PartneralimentatieOp de zitting heeft de vrouw haar verzoek tot partneralimentatie ingetrokken. De rechtbank heeft op dit punt dus niets meer te beslissen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Zoals de rechtbank hiervoor in het kader van de zorgregeling al heeft overwogen, is het in het belang van de kinderen dat zij niet met de man steeds op wisselende adressen moeten verblijven. De zorgregeling dient daarom zolang de man in redelijkheid nog niet over eigen geschikte woonruimte kan beschikken – en daarvan is in ieder geval sprake zolang de man nog niet over zijn vermogen in de echtelijke woning kan beschikken – te worden uitgevoerd in de echtelijke woning. Het verzoek van de vrouw om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning wordt daarom afgewezen. Wel dient de man zich, zoals eveneens hiervoor al is overwogen, uit te schrijven van het adres van de echtelijke woning zodat de vrouw aanspraak kan maken op het kindgebonden budget.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Verdeling beperkte huwelijksgemeenschap
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat sprake is van een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is deze gemeenschap ontbonden. Op grond van artikel 1:94 lid 2 en lid 7 BW bestaat de ontbonden huwelijksgemeenschap uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de beperkte gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de beperkte gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 7 februari 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
De man en de vrouw hebben de volgende bestanddelen gesteld die in de verdeling zouden moeten worden betrokken:
de echtelijke woning;
de inboedel;
de auto.
ad a) de echtelijke woningPartijen zijn het erover eens dat de vrouw in de gelegenheid gesteld moet worden om de woning over te nemen en dat als zij dat niet kan, de man daartoe gelegenheid moet krijgen en de woning anders moet worden verkocht aan een derde. Partijen twisten over de termijn die de vrouw moet worden gegund om te onderzoeken of zij de woning kan financieren en over de waarde van de woning.
De vrouw wil een termijn van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking om te onderzoeken of zij de echtelijke woning kan overnemen. De man acht een termijn van drie maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking redelijk omdat de vrouw haar financiële mogelijkheden al geruime heeft kunnen onderzoeken.
De rechtbank volgt niet het standpunt van de man dat de vrouw al ruimschoots de tijd heeft gehad om haar financiële mogelijkheden te onderzoeken. Eerst met deze beschikking weet de vrouw welk bedrag zij zal moeten financieren. In deze beschikking geeft de rechtbank immers duidelijkheid over onder meer de verrekenvordering van de man en enkele andere vorderingen over en weer. Bovendien is op het moment van het wijzen van deze beschikking de zomervakantie aangebroken, wat over het algemeen vertragend werkt op de communicatie met banken.
Aan de andere kant noemen beide partijen, dus ook de man, een termijn die – omdat de verdeling pas na de daadwerkelijke ontbinding van het huwelijk tot stand kan worden gebracht – na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is gelegen. Om te voorkomen dat de vrouw zich om deze reden genoodzaakt ziet om niet mee te werken aan inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zal de rechtbank termijnen bepalen die daar niet van afhankelijk zijn en waarbij enerzijds de vrouw een redelijke termijn gegund wordt en anderzijds de man niet onredelijk lang in onzekerheid hoeft te verkeren. De rechtbank bepaalt dit nader in het spoorboekje dat wordt opgenomen in het dictum van deze beschikking.
Partijen zijn het er wel over eens dat een makelaar-taxateur kan worden aangewezen volgens het spoorboekje om de waarde te bepalen waartegen de woning kan worden overgenomen, maar niet over de vraag wat die waarde is: is dat de taxatiewaarde in het kader van een hypotheekverstrekking of de waarde die het huis kan opleveren bij verkoop aan een derde? De man heeft er op gewezen dat op dit moment woningen over het algemeen worden verkocht voor een substantieel hoger bedrag dan de taxatiewaarde. De rechtbank is van oordeel dat partijen op de in het hierna op te nemen spoorboekje opgenomen wijze, een makelaar-taxateur opdracht moeten geven om een realistische verkoopprijs van de woning vast te stellen. Eerst de vrouw en – indien zij de woning niet kan overnemen – daarna de man, dient in de gelegenheid te worden gesteld om tegen dat bedrag de woning toegedeeld te krijgen.
ad b) de inboedelDe vrouw heeft een inboedellijst gemaakt van de inboedelzaken die zij toebedeeld wil krijgen. Hoewel de man weerspreekt dat de Zitmaxx-bank deel uitmaakt van de gemeenschap, kan de man instemmen met het voorstel van de vrouw met uitzondering van zijn trouwring die hij toebedeeld wil krijgen. De vrouw wil beide trouwringen omdat haar vader die heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat als de vader van de vrouw de trouwringen heeft betaald, deze als een schenking aan ieder van partijen individueel moeten worden beschouwd. Daarmee blijven de trouwringen buiten de wettelijke beperkte gemeenschap en ieder behoudt de eigen ring. De rechtbank zal daarom bepalen dat de inboedel moet worden verdeeld op de wijze als aangegeven door de vrouw, met uitzondering van de trouwring van de man, een en nader zonder nadere verrekening.
ad c) de auto SEAT
De auto is voor het huwelijk aangeschaft door de man. De vrouw stelt destijds een bedrag van € 5.950 te hebben voldaan. Dat is echter onvoldoende om aan te nemen dat de auto moet worden aangemerkt als gezamenlijk goed dat in de huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank zal hierna bij de beoordeling van de overige vorderingen over en weer ingaan op het in dit kader subsidiair ingenomen standpunt van de vrouw dat zij een nominaal vergoedingsrecht heeft op de man ingevolge artikel 1:87 BW.
Overige vorderingen over en weer
Investering vrouw in auto SEAT
De vrouw stelt dat zij in 2018 een bedrag van € 5.950 heeft geïnvesteerd in de door de man voor het huwelijk aangeschafte auto en verzoekt een vergoedingsrecht vast te stellen op grond van artikel 1:87 BW. Dat artikel is echter niet van toepassing omdat partijen destijds nog niet waren gehuwd. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in haar uitspraak van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, moet aan de hand van het algemene verbintenissenrecht worden onderzocht of de gestelde investering geldend kan worden gemaakt. Ter zitting is gebleken dat partijen tijdens hun samenleven geen strikt gescheiden administraties bijhielden en over en weer zaken betaalden. De door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden bieden daarmee niet alleen de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de grondslag van de vordering aan te vullen, maar ook de man. Daarmee is hem ook de kans ontnomen om bijvoorbeeld een beroep te doen op verjaring. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Investering man in de echtelijke woning
De man stelt in 2021 bij de aankoop van de echtelijke woning door partijen gezamenlijk, een bedrag te hebben geïnvesteerd van tenminste € 128.154, waarvan een bedrag van € 112.715 afkomstig was uit de overwaarde van zijn eerdere woning en tenminste € 15.439,54 uit eigen middelen is geïnvesteerd in verbouwingen en aanpassingen van de woning.
De vrouw weerspreekt in ieder geval niet het geïnvesteerde bedrag van € 112.715, maar stelt dat de man geen wettelijke grondslag heeft gesteld voor zijn vordering, subsidiair dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen de vaststelling van een vergoedingsrecht en meer subsidiair dat de man met zijn investering heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis waar hij vier jaar later in het kader van een echtscheidingsprocedure niet op kan terugkomen.
Waar de vrouw primair bestrijdt dat sprake is van een duidelijke grondslag voor de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de man voor het huwelijk op grond van artikel 3:172 BW een vordering op de vrouw had voor de helft van het door hem geïnvesteerde bedrag van € 112.715. Zowel de vordering van de man als de schuld van de vrouw aan hem zijn buiten de huwelijksgemeenschap gebleven (zie Hoge Raad 21 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:436).
De rechtbank is van oordeel dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw voor de helft van het bedrag van € 112.715, derhalve € 56.357,50. Dat bedrag is rechtstreeks afkomstig van de verkoop van de eerdere woning die uitsluitend aan de man toebehoorde en die hij al had voordat partijen gingen samenwonen.. De rechtbank ziet niet in waarom de redelijkheid en billijkheid zich tegen het bestaan van dit vergoedingsrecht verzetten en de vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de man heeft willen voldoen aan een natuurlijke verbintenis.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de samenleving tussen partijen, waarbij partijen geen duidelijke afspraken hadden over de verdeling van de gezamenlijke uitgaven en de vrouw ook inkomen had dat werd besteed aan de gezamenlijke huishouding, de redelijkheid en billijkheid zich wèl verzetten tegen het aannemen van een vergoedingsrecht voor de door de man gestelde investeringen in verbouwingen en aanpassingen van de woning. De vrouw heeft aangegeven dat zij tijdens de samenleving andere uitgaven heeft gedaan die ten goede zijn gekomen van de man en de kinderen. Gebleken is dat partijen geen administratie bijhielden en ieder vrij willekeurig uitgaven voor hun rekening namen. Het kan in die situatie niet zo zijn dat de man, omdat hij ‘toevallig’ de uitgaven aan het gezamenlijk goed voor zijn rekening heeft genomen, een vorderingsrecht heeft verkregen op de vrouw dat hij ook na aangaan van het huwelijk nog ten gelde kan maken. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank ook steun in de omstandigheid dat partijen nooit nadere afspraken over dit gestelde vergoedingsrecht hebben gemaakt, ook niet bij het aangaan van hun huwelijk.
De rechtbank stelt derhalve vast dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw voor een bedrag van € 56.357,50, welk bedrag dient te worden verrekend met hetgeen de vrouw toekomt bij overname of verkoop van de woning.
Verspilling gemeenschapsgoederen – tegoedbonnen vrouw
De vrouw heeft in december 2023 van haar werkgever cadeaubonnen gekregen voor de Bijenkorf ter waarde van € 1.300,-. De man heeft erkend kort voor het uiteengaan € 1.000 van deze cadeaubonnen te hebben aangewend voor kleding voor hemzelf. De man dient dit bedrag aan de vrouw te vergoeden aangezien deze cadeaubonnen een gift zijn en daarmee op grond van artikel 1:94 lid 2 sub a buiten de gemeenschap zijn gebleven. Nu de vrouw haar vordering heeft beperkt tot € 500,-, zal haar verzoek tot dat bedrag worden toegewezen, met dien verstande dat de man dit bedrag mag verrekenen met hetgeen de vrouw aan de man verschuldigd is bij overname of verkoop van de woning.
Vergoeding gokgeldenDe vrouw stelt dat de man enkele weken voordat partijen uiteen zijn gegaan, een bedrag van € 8.000,- aan gemeenschapsgelden heeft vergokt. Nu de man dit heeft weersproken en de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd met financiële stukken, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw om vergoeding aan haar van de helft van dit bedrag, af.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 2023 te Rotterdam;
*
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
bij de vrouw zal zijn;
*
stelt de volgende zorgregeling tussen de man en de kinderen vast: de ene week van donderdag tot dinsdag naar school en de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school;
*
stelt de verdeling van de vakantiedagen vast, inhoudende dat, ten aanzien van
- de zomervakantie: de eerste en de zesde week van de zomervakantie de reguliere zorgregeling geldt en dat de kinderen in de even jaren tijdens de vierde en de vijfde week bij de vrouw zijn en tijdens de tweede en derde week bij de man, waarbij deze verdeling in de oneven jaren wordt omgedraaid;
- de meivakantie: de kinderen in de even jaren de eerste week bij de vrouw zijn en de tweede week bij de man zijn, waarbij deze verdeling in de oneven jaren wordt omgedraaid;
  • de kerstvakantie, met uitzondering van de kerstdagen: de kinderen in de even jaren de eerste week bij de vrouw zijn en de tweede week bij de man, waarbij deze verdeling in de oneven jaren wordt omgedraaid;
  • Kerst: de kinderen in de even jaren van 24 december om 15.00 uur tot 25 december om 15.00 uur bij de man zijn, waarbij deze verdeling in de oneven jaren wordt omgedraaid;
  • oud en nieuw: de kinderen in de even jaren vanaf oudejaarsdag om 15.00 uur bij de vrouw zijn, waarna de vrouw de kinderen op nieuwjaarsdag uiterlijk om 15.00 uur naar de man brengt, waarbij deze verdeling in de oneven jaren wordt omgedraaid;
  • de vakanties van één week: de zorgregeling doorloopt;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] [minderjarige 3] van € 247,- per maand, zijnde € 82,- per kind per maand, zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt met betrekking tot de woning, gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen en eventuele polissen:
1.de woning wordt na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijke makelaar-taxateur dient de man aan de vrouw binnen twee weken na heden drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren en zo nodig te verkopen, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot het vaststellen van een realistische verkoopprijs van de woning.
b) de vrouw dient binnen twee maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen deze waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur, met dien verstande dat eventuele vorderingen over en weer hierbij verrekend mogen worden;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2.indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder de onder 1 genoemde voorwaarden dan wordt de woning toegedeeld aan de man op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als genoemd onder 1, waarbij geldt dat waar man staat moet worden gelezen vrouw en omgekeerd;
3.indien geen van partijen de woning kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen verstrekken binnen één week nadat de onder 2) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur, met dien verstande dat eventuele vorderingen over en weer hierbij verrekend mogen worden;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning.
*
bepaalt dat de inboedel moet worden verdeeld op de wijze als aangegeven in productie 31 van de vrouw, met dien verstande dat ieder zijn eigen trouwring behoudt, een en ander zonder nadere verrekening;
*
stelt vast dat
- de man een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw voor een bedrag van € 56.357,50 ;
- de man aan de vrouw dient te vergoeden een bedrag van € 500,-;
en bepaalt dat deze bedragen worden verrekend bij de overdracht van de woning aan één van partijen dan wel een derde;
*
verklaart deze beschikking met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. A. Hoek als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 28 juli 2025.