ECLI:NL:RBDHA:2025:13757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL24.48150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op basis van politieke overtuiging en afvalligheid

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Iraanse eiser, die op 22 oktober 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 november 2024 afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn politieke activiteiten en de problemen die hij in Iran heeft ondervonden ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld en na heropening van het onderzoek op 19 maart 2025 opnieuw beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan houden, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran in de negatieve belangstelling komt te staan vanwege zijn politieke overtuiging of afvalligheid van de Islam. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante documenten heeft betrokken en dat de verklaringen van de eiser inconsistent en onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst erop dat de politieke overtuiging op zichzelf geen reden is om vluchtelingschap aan te nemen, en dat de eiser niet heeft kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de eiser krijgt geen verblijfsvergunning.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48150
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 22 oktober 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 november 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 28 januari 2025 behandeld. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
5. De rechtbank heeft het beroep op een tweede zitting op 19 maart 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Parsi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Eiser verklaart dat hij samen met zijn broer en twee vrienden politieke activiteiten verrichtte in Iran. Eiser stelt ten behoeve van [naam 1] , [functie] en zoon van de laatste [naam 2] van Iran, en de Constitutionele Partij pamfletten en boodschappen te hebben verspreid, onder meer via ballonnen en stickers. Daardoor is eiser één keer opgepakt en is de vrouw van eiser twee keer verhoord. Eiser was in Iran ondergedoken en een vriend is vermoord. Agenten hebben huiszoekingen gedaan in de woning van eiser. Nadat de broer van eiser was opgepakt en niet meer werd vrijgelaten heeft eiser besloten om Iran te verlaten. Eiser stelt ook in Nederland te hebben deelgenomen aan demonstraties tegen het Iraanse regime. Bij terugkeer naar Iran vreest eiser voor zijn leven vanwege de door hem verrichte politieke activiteiten. Bovendien verklaart eiser afstand te hebben gedaan van de Islam. Eiser vreest ook bij terugkeer voor de dood vanwege zijn afvalligheid.
7. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser de volgende bewijsstukken overgelegd:
- paspoort;
- identiteitskaart Iran;
- militaire identiteitskaart;
- foto’s van een onvertaalde rouwadvertentie, van de begraafplaats van de overleden vriend van eiser en herdenkingsfoto’s van de overleden vriend van eiser.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante motieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege politieke overtuiging;
3. Afvalligheid van de Islam.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste en derde asielmotief geloofwaardig zijn. De minister vindt de politieke overtuiging van eiser geloofwaardig. De politieke activiteiten en de problemen die eiser stelt te hebben gehad vindt de minister ongeloofwaardig omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b, c en d, van de Vw. Eiser heeft ter onderbouwing van de problemen vanwege zijn politieke overtuiging onvoldoende documenten kunnen overleggen en daarvoor geen goede verklaring gegeven. Daarnaast vormen de verklaringen van eiser over deze problemen in Iran alsook over de demonstraties in Nederland geen samenhangend en aannemelijk geheel. Ook heeft eiser zijn asielaanvraag volgens de minister niet zo spoedig mogelijk ingediend, waarvoor eiser geen goede verklaring heeft. De politieke overtuiging op zichzelf is volgens de minister geen reden om aan te nemen dat eiser een risico loopt op gevaar bij terugkeer naar Iran, omdat de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn bevonden en verder niet is gebleken dat deze overtuiging dermate bepalend is voor zijn dagelijkse doen en laten dat hij alleen daardoor gevaar loopt. Ten aanzien van de afvalligheid overweegt de minister dat eiser geen problemen heeft ondervonden vanwege zijn afvalligheid in Iran. Ook daarom loopt eiser geen risico op gevaar bij terugkeer naar Iran. Tot slot is de omstandigheid dat eiser uit Iran komt op zichzelf geen reden om risico op ernstige schade aan te nemen volgens de minister. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Werkinstructie 2024/6
9. Eiser voert aan dat zijn aanvraag beoordeeld had moeten worden volgens de oude werkinstructie over de geloofwaardigheidsbeoordeling, Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10). Hiertoe voert hij aan dat de asielaanvraag dateert van 22 oktober 2022, dus ruim voor het in werking treden van Werkinstructie 2024/6 (WI 2024/6). Deze werkinstructie is strenger dan de oude werkinstructie. De nieuwe werkinstructie is volgens eiser juridisch ook niet houdbaar. Daarvoor verwijst eiser naar het Handboek UNHCR, paragrafen 196, 202, 203, de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 augustus 2016 59166/12, de uitspraak van Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 10 juni 2021, C-921/19, de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 29 juni 2023 in X t. Ierland, C-756/21 en het artikel ‘Analyse van de nieuwe werkinstructie geloofwaardigheidsbeoordeling’.
10. Deze rechtbank heeft op 10 juni 2025 uitspraak gedaan over de WI 2024/6 (ECLI:NL:RBDHA:2025:10057). De rechtbank verwijst naar de overwegingen 7.1., 7.2. en 7.3. van die uitspraak en neemt deze overwegingen over. Kortgezegd heeft de rechtbank in de uitspraak van 10 juni 2025 overwogen dat er geen grond is om te oordelen dat de toepassing van de WI 2024/6 in iedere zaak zonder meer leidt tot een met het Unierecht strijdige geloofwaardigheidsbeoordeling. Ten aanzien van WI 2014/10 overweegt de rechtbank dat veel van de punten genoemd in de WI 2024/6, zoals de beoordeling of er voldoende objectieve en authentieke bewijsstukken zijn overgelegd, ook al werden genoemd in de WI 2014/10. Ook oordeelt de rechtbank dat in elke afzonderlijke asielzaak moet worden beoordeeld of de toepassing van de WI 2024/6 onrechtmatig is geweest. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in algemene zin ook geen sprake is van nieuw ongunstiger beleid, wat maakt dat in dit geval, gezien de aanvraagdatum, aan het oude beleid van 2014/10 had moeten worden getoetst. Eiser heeft ook niet kunnen concretiseren hoe de toepassing van het oude beleid in zijn zaak tot een andere uitkomst had geleid.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister met toepassing van de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling het standpunt heeft mogen innemen dat het gedeelte van eisers asielrelaas over de problemen vanwege zijn politieke overtuiging, ongeloofwaardig is. Hierbij is in algemene zin van belang dat de minister alle door eiser overgelegde documenten in de beoordeling heeft betrokken. Daarnaast is de minister niet gestopt bij de tegenwerping van de voorwaarde dat eiser volgens de minister geen goede verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van documenten, maar heeft ook beoordeeld of de verklaringen van eiser samenhangend en aannemelijk zijn. De rechtbank zal hierna, aan de hand van de beroepsgronden, nader uitleggen hoe de rechtbank tot deze conclusie komt.
Problemen vanwege politieke overtuiging
Onvoldoende documenten over de gestelde huiszoekingen
12. Eiser voert aan dat de minister de problemen naar aanleiding van de politieke overtuiging ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Daartoe voert eiser over de documenten eerst aan dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij bewijzen verstrekt van de huiszoeking bij de woning van eiser in Iran. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran september 2023 (AA) volgt namelijk dat het lastig is om documenten te krijgen van de revolutionaire rechtbank. De bewijslast ligt bij de minister om aan te tonen dat er wel bewijzen zouden moeten zijn verkregen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen tegenwerpen dat eiser geen documenten heeft om zijn verklaringen wat betreft de huiszoekingen te onderbouwen. Ten aanzien van het huiszoekingsbevel overweegt de rechtbank als volgt. In het AA staat: ‘
Wettelijk gezien moet er een aanklacht zijn ingediend en moet de rechtbank toestemming hebben gegeven voordat er een huiszoeking kan plaatsvinden. In de praktijk komt het bij politieke en nationale veiligheidszaken voor dat de veiligheidsdienst enkel verklaart deze toestemming mondeling te hebben verkregen en verder geen huiszoekingsbevel laat zien. Volgens een bron is het huiszoekingsbevel niet terug te zien in het Sana-systeem. (zie pagina 98)’ En verderop op dezelfde pagina staat: ‘
Als een zaak bij een revolutionaire rechtbank dient, kan een verdachte doorgaans geen stukken krijgen uit het strafdossier.’ Het standpunt van eiser is in zoverre te volgen dat het zou kunnen dat er van de huiszoeking geen documenten zijn. Het is echter niet duidelijk of sprake is van een zaak die bij een revolutionaire rechtbank dient of dat sprake was van een veiligheidsdienst die een huiszoeking zou hebben gedaan. Daarbij komt dat eiser in het nader gehoor zelf heeft verklaard dat degenen die de huiszoeking hebben gedaan een huiszoekingsbevel aan eiser hebben laten zien (zie pagina 10 van het verslag van nader gehoor). Nu er kennelijk wel een huiszoekingsbevel was is er geen sprake was van mondelinge toestemming zoals in het ambtsbericht beschreven. De minister heeft daarom bij de geloofwaardigheid van dit asielmotief kunnen betrekken dat eiser geen documenten ter onderbouwing van de huiszoekingen heeft overgelegd en dat eiser ook geen poging heeft gedaan om hierover te beschikken.
Geen aannemelijke en samenhangende verklaringen over de problemen als gevolg van zijn politieke overtuiging
14. Ten aanzien van de verklaringen die eiser heeft afgelegd heeft eiser aangevoerd dat hij overtuigend heeft verklaard over dit asielmotief. Over de huiszoekingen heeft eiser toegelicht dat de verwarring over het aantal huiszoekingen is ontstaan doordat eiser soms zijn eigen huiszoeking wel of niet meeneemt. De huiszoeking waarbij hij zelf is opgepakt telt hij niet mee bij dit aantal. Verder geeft eiser aan dat hij een overtuigend politiek standpunt heeft. Hij is er een voorstander van dat Iran een democratie gaat worden, met een koning als formeel staatshoofd. De minister heeft volgens eiser de verklaringen onvoldoende langs de lat van de uitspraak van het HvJ van 21 september 2023 (ECLI:EU:C:2023:688) gelegd en heeft te veel gekeken naar de kritiekpunten op de verklaringen van eiser. Over de ballonnen heeft eiser aangegeven dat de teksten op de ballonnen en de politieke activiteiten duidelijk zijn. Er kunnen alleen korte teksten op de ballonnen staan. Voor het verspreiden van pamfletten en flyers heeft eiser bewust de randen van de stad uitgekozen omdat in de binnenstad allerlei camera’s hangen ter controle van Iraanse burgers. Eiser is verder van mening dat eiser aanknopingspunten heeft geboden waaruit blijkt dat zijn verhaal over zijn broer en zijn vriend geloofwaardig is. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de minister onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel heeft kunnen vinden. Wat betreft de verwijzing naar de uitspraak van het HvJ van 21 september 2023 kan dit reeds niet tot een ander oordeel leiden, nu deze uitspraak gaat over wat onder een politieke overtuiging moet worden verstaan en over hoe de situatie waarin een asielzoeker na zijn vertrek een politieke overtuiging stelt te hebben verkregen, moet worden beoordeeld. Deze uitspraak ziet niet op de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielmotieven. De rechtbank gaat hieronder in op de punten die de minister eiser heeft tegengeworpen.
Huiszoekingen
16. Ten aanzien van de verklaringen over de huiszoekingen overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste correcties en aanvullingen van 21 oktober 2023 op het aanmeldgehoor heeft eiser nadrukkelijk gesteld dat er twee huiszoekingen zijn geweest. Vervolgens is in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor gesteld dat er drie huiszoekingen hebben plaatsgevonden. In het aanvullend gehoor is eiser hiernaar gevraagd (zie het verslag van het aanvullend gehoor, pagina 18 en 19). De minister heeft mogen vinden dat eiser in zijn antwoorden daarop de onduidelijkheid hierover onvoldoende heeft weggenomen en dit ten nadele van eiser mogen betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde problemen.
[naam 1] en de Constitutionele Partij
17. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over [naam 1] en de Constitutionele Partij wisselend, summier en onjuist zijn. Tijdens het afleggen van de verklaringen heeft eiser slechts summier kunnen verklaren over de boodschappen van [naam 1] die eiser zou hebben verspreid. Zo heeft eiser in het nader gehoor op een vraag om welke boodschappen het precies ging, geantwoord: ‘
Vrij Iran. Wij gaan zorgen voor een vrij Iran. We willen gelijkheid. Er zijn heel veel boodschappen, ik kan ze nu niet herinneren. (zie het verslag van het nader gehoor, pagina 10.)’ Verder heeft eiser beperkt verklaard over de boodschappen die daadwerkelijk op de ballonnen en stickers zouden hebben gestaan die eiser stelt te hebben verspreid. De minister heeft ook mogen tegenwerpen dat eiser vaag is in waar zij de ballonnen oplieten en waarom op die plekken, alsook over wat zij hiermee hoopten te bereiken. Aangezien eiser heeft verklaard dat hij de beslissingen nam en degene was die het idee had om ballonnen op te laten met boodschappen, heeft de minister mogen verwachten dat hij meer zou kunnen verklaren over de uitvoering van het verspreiden van de boodschappen. Verder heeft de minister kunnen betrekken dat eiser wisselend, onjuist en summier heeft verklaard over de algemeenheden omtrent de Constitutionele Partij terwijl hij stelt aanhanger te zijn. In dit verband verwijst de rechtbank naar pagina 4 en 5 van het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, onder meer een weergave wat hij wel over [naam 1] , de Constitutionele Partij en zijn activiteiten in Iran, heeft verklaard, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Overlijden vriend en detentie broer
18. Ten aanzien van de arrestatie van de broer van eiser en het overlijden van één van de vrienden die met eiser gezamenlijk de activiteiten uitvoerden, heeft de minister mogen betrekken dat het verband tussen deze gestelde omstandigheden en de politieke activiteiten van eiser in het geheel niet is onderbouwd en uitsluitend berust op vermoedens van eiser. De rechtbank wijst in dit verband naar pagina 6 van het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit. Een foto van een rouwadvertentie van deze vriend en van zijn begrafenis heeft de minister onvoldoende mogen vinden om dit verband aannemelijk te achten.
Referentiekader
19. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Uit het voornemen blijkt dat het referentiekader uitdrukkelijk betrokken is, onder meer de scholing van eiser (tot het derde jaar van voortgezet onderwijs), dat eiser gehuwd is en hij een eigen autoverfbedrijf had. Ook is betrokken dat er uit het medisch rapport van MediFirst geen medische bijzonderheden naar voren zijn gekomen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen indicaties zijn die maken dat de tegengeworpen inconsistenties in de verklaringen van eiser het resultaat zijn van het (beperkte) referentiekader van eiser en hem daarom niet mogen worden tegengeworpen.
Conclusie geloofwaardigheid politieke problemen in Iran
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister de problemen die eiser stelt te hebben gehad naar aanleiding van zijn politieke activiteiten, reeds op basis van het voorgaande ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Gelet hierop kan de beoordeling van de vraag of de minister eiser kon tegenwerpen dat hij zich niet binnen 48 uur na zijn inreis heeft gemeld om asiel aan te vragen, achterwege blijven.
Zwaarwegendheid politieke overtuiging en afvalligheid
Politieke overtuiging
21. De rechtbank stelt vast dat de minister geloofwaardig heeft bevonden dat eiser een politieke overtuiging heeft, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Iran in de negatieve belangstelling komt te staan. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de minister de gestelde activiteiten en daaruit volgende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Wat betreft de demonstraties waaraan eiser in Nederland stelt te hebben deelgenomen, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser summier, onduidelijk en wisselend heeft verklaard over zijn deelname aan demonstraties in Den Haag. Eiser heeft in het nader gehoor aangegeven dat hij niet meer weet hoe vaak hij heeft deelgenomen aan demonstraties, maar dat hij inschat dat het om twee à drie keer ging (zie het verslag van het nader gehoor, pagina 12). In het aanvullend gehoor heeft eiser hierover verklaard: ‘
Ik denk drie keer. Ik heb niet vaak kunnen deelnemen omdat ik geen geld had voor reiskosten. (zie het verslag van het aanvullend gehoor, pagina 20)’ Dit heeft de minister niet consistent kunnen vinden. In beroep geeft eiser aan dat hij vier keer aan demonstraties mee heeft gedaan. Hiermee heeft eiser geen duidelijkheid gegeven over het aantal keer dat hij daadwerkelijk mee heeft gedaan aan demonstraties. Ook heeft eiser verschillend verklaard over de rol die hij zou hebben gehad bij de demonstraties. Tijdens het nader gehoor heeft eiser op de vraag wat de rol was van eiser bij de demonstraties in Nederland: ‘
Ik was deelnemer.(zie het verslag van het nader gehoor, pagina 11)’ In het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard over zijn rol bij de demonstraties: ‘
Ik heb een keer deelgenomen aan de demonstratie en behoorde ik ook tot de ordedienst. Om het georganiseerd te laten verlopen. De tweede keer had ik een gesprek met anderen. En daarnaast nog een keer als deelnemer. (zie het verslag van het aanvullend gehoor, pagina 23)’ Ook deze verklaringen komen niet met elkaar overeen en heeft de minister dus wisselend kunnen vinden. Dat volgens eiser zijn deelname aan demonstraties laat zien dat hij een politieke overtuiging heeft, maakt niet anders dat de minister de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor over de demonstraties, summier, onduidelijk en wisselend kunnen vinden.
22. Het betoog van eiser dat de risico’s bij zijn terugkeer ook volgen uit het feit dat zijn vader op dit moment onder druk zou worden gezet, slaagt evenmin. Nu eiser zelf niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens zijn politieke activiteiten in Iran of zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten, heeft de minister in de gestelde problemen van de vader van eiser geen aanleiding hoeven zien om ten aanzien van eiser vluchtelingschap aan te nemen.
23. Verder heeft de minister gemotiveerd gesteld dat niet is gebleken dat eisers politieke overtuiging een zodanig bepalend onderdeel van zijn dagelijks doen en laten is, dat aannemelijk is dat hij als gevolg daarvan bij terugkeer gevaar loopt. Hiertegen heeft eiser geen gronden aangevoerd.
Afvalligheid
24. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran vanwege zijn afvalligheid. Bij terugkeer naar Iran verwacht de minister dat eiser nog steeds vertelt dat hij moslim is. Dit heeft een enorme impact, en dat mag niet worden verwacht van eiser. Hiervoor verwijst eiser naar een notitie van de Stichting Gave, getiteld ‘IB 2023/35 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedichte) afvalligen’. Het gedwongen worden om het eigen geloof te verbergen, kan vrees voor vervolging inhouden. De omstandigheid dat eiser gearresteerd is geweest en bij vrijlating een onthoudingsverklaring moest tekenen, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel is. In dit verband verwijst eiser naar artikel 31, vijfde lid, van de Vw.
25. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:94) volgt dat de minister bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid. De minister mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst.
26. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de afvalligheid van eiser geen vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade oplevert. Eiser heeft verklaard dat hij op zijn 35e afstand heeft genomen van de Islam (zie pagina 5 van het aanvullend gehoor). Vervolgens heeft eiser nog zeven jaar in Iran verbleven, heeft hij zijn afvalligheid niet geuit en ten aanzien daarvan ook geen problemen ondervonden. Ook heeft de minister mogen vinden dat niet is gebleken dat zijn afvalligheid voor eiser zo belangrijk is, dat hij zich actiever zou willen uiten maar dat niet doet vanwege vrees van de autoriteiten. Tijdens de gehoren is eiser uitvoerig bevraagd over zijn afvalligheid en hoe hij zich zou willen uiten bij terugkeer naar Iran (zie bijvoorbeeld pagina 6-8 van het aanvullend gehoor). Anders dan in de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5349), heeft de minister de risico’s voor eiser bij terugkeer voldoende zorgvuldig onderzocht en beoordeeld. De omstandigheid dat eiser gearresteerd is geweest en bij vrijlating een verklaring moest tekenen, maakt dit niet anders, omdat gesteld noch gebleken is dat deze arrestatie te maken had met de afvalligheid van eiser.
27. Ter zitting heeft eiser nog verwezen naar het AA waaruit blijkt dat een terugkerende Iraniër op het vliegveld in Iran apart genomen kan worden door de autoriteiten. Daarover heeft de minister er ter zitting op mogen wijzen dat van belang is dat niet iedereen die terugkeert naar Iran wordt ondervraagd. Dit volgt ook uit het AA (zie pagina 115). Voor zover eiser wel ondervraagd zou worden bij terugkeer op het vliegveld in Iran over zijn afvalligheid, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij, anders dan tijdens zijn eerdere verblijf in Iran, in dat geval wel uiting zal geven aan zijn afvalligheid en daardoor in de problemen zal komen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. S. van Veen en mr. E.R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.