11. De rechtbank is van oordeel dat de minister met toepassing van de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling het standpunt heeft mogen innemen dat het gedeelte van eisers asielrelaas over de problemen vanwege zijn politieke overtuiging, ongeloofwaardig is. Hierbij is in algemene zin van belang dat de minister alle door eiser overgelegde documenten in de beoordeling heeft betrokken. Daarnaast is de minister niet gestopt bij de tegenwerping van de voorwaarde dat eiser volgens de minister geen goede verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van documenten, maar heeft ook beoordeeld of de verklaringen van eiser samenhangend en aannemelijk zijn. De rechtbank zal hierna, aan de hand van de beroepsgronden, nader uitleggen hoe de rechtbank tot deze conclusie komt.
Problemen vanwege politieke overtuiging
Onvoldoende documenten over de gestelde huiszoekingen
12. Eiser voert aan dat de minister de problemen naar aanleiding van de politieke overtuiging ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Daartoe voert eiser over de documenten eerst aan dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij bewijzen verstrekt van de huiszoeking bij de woning van eiser in Iran. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran september 2023 (AA) volgt namelijk dat het lastig is om documenten te krijgen van de revolutionaire rechtbank. De bewijslast ligt bij de minister om aan te tonen dat er wel bewijzen zouden moeten zijn verkregen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft kunnen tegenwerpen dat eiser geen documenten heeft om zijn verklaringen wat betreft de huiszoekingen te onderbouwen. Ten aanzien van het huiszoekingsbevel overweegt de rechtbank als volgt. In het AA staat: ‘
Wettelijk gezien moet er een aanklacht zijn ingediend en moet de rechtbank toestemming hebben gegeven voordat er een huiszoeking kan plaatsvinden. In de praktijk komt het bij politieke en nationale veiligheidszaken voor dat de veiligheidsdienst enkel verklaart deze toestemming mondeling te hebben verkregen en verder geen huiszoekingsbevel laat zien. Volgens een bron is het huiszoekingsbevel niet terug te zien in het Sana-systeem. (zie pagina 98)’ En verderop op dezelfde pagina staat: ‘
Als een zaak bij een revolutionaire rechtbank dient, kan een verdachte doorgaans geen stukken krijgen uit het strafdossier.’ Het standpunt van eiser is in zoverre te volgen dat het zou kunnen dat er van de huiszoeking geen documenten zijn. Het is echter niet duidelijk of sprake is van een zaak die bij een revolutionaire rechtbank dient of dat sprake was van een veiligheidsdienst die een huiszoeking zou hebben gedaan. Daarbij komt dat eiser in het nader gehoor zelf heeft verklaard dat degenen die de huiszoeking hebben gedaan een huiszoekingsbevel aan eiser hebben laten zien (zie pagina 10 van het verslag van nader gehoor). Nu er kennelijk wel een huiszoekingsbevel was is er geen sprake was van mondelinge toestemming zoals in het ambtsbericht beschreven. De minister heeft daarom bij de geloofwaardigheid van dit asielmotief kunnen betrekken dat eiser geen documenten ter onderbouwing van de huiszoekingen heeft overgelegd en dat eiser ook geen poging heeft gedaan om hierover te beschikken.
Geen aannemelijke en samenhangende verklaringen over de problemen als gevolg van zijn politieke overtuiging
14. Ten aanzien van de verklaringen die eiser heeft afgelegd heeft eiser aangevoerd dat hij overtuigend heeft verklaard over dit asielmotief. Over de huiszoekingen heeft eiser toegelicht dat de verwarring over het aantal huiszoekingen is ontstaan doordat eiser soms zijn eigen huiszoeking wel of niet meeneemt. De huiszoeking waarbij hij zelf is opgepakt telt hij niet mee bij dit aantal. Verder geeft eiser aan dat hij een overtuigend politiek standpunt heeft. Hij is er een voorstander van dat Iran een democratie gaat worden, met een koning als formeel staatshoofd. De minister heeft volgens eiser de verklaringen onvoldoende langs de lat van de uitspraak van het HvJ van 21 september 2023 (ECLI:EU:C:2023:688) gelegd en heeft te veel gekeken naar de kritiekpunten op de verklaringen van eiser. Over de ballonnen heeft eiser aangegeven dat de teksten op de ballonnen en de politieke activiteiten duidelijk zijn. Er kunnen alleen korte teksten op de ballonnen staan. Voor het verspreiden van pamfletten en flyers heeft eiser bewust de randen van de stad uitgekozen omdat in de binnenstad allerlei camera’s hangen ter controle van Iraanse burgers. Eiser is verder van mening dat eiser aanknopingspunten heeft geboden waaruit blijkt dat zijn verhaal over zijn broer en zijn vriend geloofwaardig is. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de minister onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel heeft kunnen vinden. Wat betreft de verwijzing naar de uitspraak van het HvJ van 21 september 2023 kan dit reeds niet tot een ander oordeel leiden, nu deze uitspraak gaat over wat onder een politieke overtuiging moet worden verstaan en over hoe de situatie waarin een asielzoeker na zijn vertrek een politieke overtuiging stelt te hebben verkregen, moet worden beoordeeld. Deze uitspraak ziet niet op de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielmotieven. De rechtbank gaat hieronder in op de punten die de minister eiser heeft tegengeworpen.
16. Ten aanzien van de verklaringen over de huiszoekingen overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste correcties en aanvullingen van 21 oktober 2023 op het aanmeldgehoor heeft eiser nadrukkelijk gesteld dat er twee huiszoekingen zijn geweest. Vervolgens is in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor gesteld dat er drie huiszoekingen hebben plaatsgevonden. In het aanvullend gehoor is eiser hiernaar gevraagd (zie het verslag van het aanvullend gehoor, pagina 18 en 19). De minister heeft mogen vinden dat eiser in zijn antwoorden daarop de onduidelijkheid hierover onvoldoende heeft weggenomen en dit ten nadele van eiser mogen betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde problemen.
[naam 1] en de Constitutionele Partij
17. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over [naam 1] en de Constitutionele Partij wisselend, summier en onjuist zijn. Tijdens het afleggen van de verklaringen heeft eiser slechts summier kunnen verklaren over de boodschappen van [naam 1] die eiser zou hebben verspreid. Zo heeft eiser in het nader gehoor op een vraag om welke boodschappen het precies ging, geantwoord: ‘
Vrij Iran. Wij gaan zorgen voor een vrij Iran. We willen gelijkheid. Er zijn heel veel boodschappen, ik kan ze nu niet herinneren. (zie het verslag van het nader gehoor, pagina 10.)’ Verder heeft eiser beperkt verklaard over de boodschappen die daadwerkelijk op de ballonnen en stickers zouden hebben gestaan die eiser stelt te hebben verspreid. De minister heeft ook mogen tegenwerpen dat eiser vaag is in waar zij de ballonnen oplieten en waarom op die plekken, alsook over wat zij hiermee hoopten te bereiken. Aangezien eiser heeft verklaard dat hij de beslissingen nam en degene was die het idee had om ballonnen op te laten met boodschappen, heeft de minister mogen verwachten dat hij meer zou kunnen verklaren over de uitvoering van het verspreiden van de boodschappen. Verder heeft de minister kunnen betrekken dat eiser wisselend, onjuist en summier heeft verklaard over de algemeenheden omtrent de Constitutionele Partij terwijl hij stelt aanhanger te zijn. In dit verband verwijst de rechtbank naar pagina 4 en 5 van het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, onder meer een weergave wat hij wel over [naam 1] , de Constitutionele Partij en zijn activiteiten in Iran, heeft verklaard, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Overlijden vriend en detentie broer
18. Ten aanzien van de arrestatie van de broer van eiser en het overlijden van één van de vrienden die met eiser gezamenlijk de activiteiten uitvoerden, heeft de minister mogen betrekken dat het verband tussen deze gestelde omstandigheden en de politieke activiteiten van eiser in het geheel niet is onderbouwd en uitsluitend berust op vermoedens van eiser. De rechtbank wijst in dit verband naar pagina 6 van het voornemen dat deel uitmaakt van het bestreden besluit. Een foto van een rouwadvertentie van deze vriend en van zijn begrafenis heeft de minister onvoldoende mogen vinden om dit verband aannemelijk te achten.
19. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Uit het voornemen blijkt dat het referentiekader uitdrukkelijk betrokken is, onder meer de scholing van eiser (tot het derde jaar van voortgezet onderwijs), dat eiser gehuwd is en hij een eigen autoverfbedrijf had. Ook is betrokken dat er uit het medisch rapport van MediFirst geen medische bijzonderheden naar voren zijn gekomen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen indicaties zijn die maken dat de tegengeworpen inconsistenties in de verklaringen van eiser het resultaat zijn van het (beperkte) referentiekader van eiser en hem daarom niet mogen worden tegengeworpen.
Conclusie geloofwaardigheid politieke problemen in Iran
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister de problemen die eiser stelt te hebben gehad naar aanleiding van zijn politieke activiteiten, reeds op basis van het voorgaande ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Gelet hierop kan de beoordeling van de vraag of de minister eiser kon tegenwerpen dat hij zich niet binnen 48 uur na zijn inreis heeft gemeld om asiel aan te vragen, achterwege blijven.
Zwaarwegendheid politieke overtuiging en afvalligheid
21. De rechtbank stelt vast dat de minister geloofwaardig heeft bevonden dat eiser een politieke overtuiging heeft, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Iran in de negatieve belangstelling komt te staan. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de minister de gestelde activiteiten en daaruit volgende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Wat betreft de demonstraties waaraan eiser in Nederland stelt te hebben deelgenomen, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser summier, onduidelijk en wisselend heeft verklaard over zijn deelname aan demonstraties in Den Haag. Eiser heeft in het nader gehoor aangegeven dat hij niet meer weet hoe vaak hij heeft deelgenomen aan demonstraties, maar dat hij inschat dat het om twee à drie keer ging (zie het verslag van het nader gehoor, pagina 12). In het aanvullend gehoor heeft eiser hierover verklaard: ‘
Ik denk drie keer. Ik heb niet vaak kunnen deelnemen omdat ik geen geld had voor reiskosten. (zie het verslag van het aanvullend gehoor, pagina 20)’ Dit heeft de minister niet consistent kunnen vinden. In beroep geeft eiser aan dat hij vier keer aan demonstraties mee heeft gedaan. Hiermee heeft eiser geen duidelijkheid gegeven over het aantal keer dat hij daadwerkelijk mee heeft gedaan aan demonstraties. Ook heeft eiser verschillend verklaard over de rol die hij zou hebben gehad bij de demonstraties. Tijdens het nader gehoor heeft eiser op de vraag wat de rol was van eiser bij de demonstraties in Nederland: ‘
Ik was deelnemer.(zie het verslag van het nader gehoor, pagina 11)’ In het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard over zijn rol bij de demonstraties: ‘
Ik heb een keer deelgenomen aan de demonstratie en behoorde ik ook tot de ordedienst. Om het georganiseerd te laten verlopen. De tweede keer had ik een gesprek met anderen. En daarnaast nog een keer als deelnemer. (zie het verslag van het aanvullend gehoor, pagina 23)’ Ook deze verklaringen komen niet met elkaar overeen en heeft de minister dus wisselend kunnen vinden. Dat volgens eiser zijn deelname aan demonstraties laat zien dat hij een politieke overtuiging heeft, maakt niet anders dat de minister de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor over de demonstraties, summier, onduidelijk en wisselend kunnen vinden.
22. Het betoog van eiser dat de risico’s bij zijn terugkeer ook volgen uit het feit dat zijn vader op dit moment onder druk zou worden gezet, slaagt evenmin. Nu eiser zelf niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens zijn politieke activiteiten in Iran of zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten, heeft de minister in de gestelde problemen van de vader van eiser geen aanleiding hoeven zien om ten aanzien van eiser vluchtelingschap aan te nemen.
23. Verder heeft de minister gemotiveerd gesteld dat niet is gebleken dat eisers politieke overtuiging een zodanig bepalend onderdeel van zijn dagelijks doen en laten is, dat aannemelijk is dat hij als gevolg daarvan bij terugkeer gevaar loopt. Hiertegen heeft eiser geen gronden aangevoerd.
24. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran vanwege zijn afvalligheid. Bij terugkeer naar Iran verwacht de minister dat eiser nog steeds vertelt dat hij moslim is. Dit heeft een enorme impact, en dat mag niet worden verwacht van eiser. Hiervoor verwijst eiser naar een notitie van de Stichting Gave, getiteld ‘IB 2023/35 Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedichte) afvalligen’. Het gedwongen worden om het eigen geloof te verbergen, kan vrees voor vervolging inhouden. De omstandigheid dat eiser gearresteerd is geweest en bij vrijlating een onthoudingsverklaring moest tekenen, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor vervolging gegrond is en het risico op ernstige schade reëel is. In dit verband verwijst eiser naar artikel 31, vijfde lid, van de Vw.
25. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:94) volgt dat de minister bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet onderzoeken en beoordelen of, en zo ja hoe, een vreemdeling na terugkeer naar zijn land van herkomst uiting wil geven aan zijn afvalligheid. De minister mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst. 26. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de afvalligheid van eiser geen vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade oplevert. Eiser heeft verklaard dat hij op zijn 35e afstand heeft genomen van de Islam (zie pagina 5 van het aanvullend gehoor). Vervolgens heeft eiser nog zeven jaar in Iran verbleven, heeft hij zijn afvalligheid niet geuit en ten aanzien daarvan ook geen problemen ondervonden. Ook heeft de minister mogen vinden dat niet is gebleken dat zijn afvalligheid voor eiser zo belangrijk is, dat hij zich actiever zou willen uiten maar dat niet doet vanwege vrees van de autoriteiten. Tijdens de gehoren is eiser uitvoerig bevraagd over zijn afvalligheid en hoe hij zich zou willen uiten bij terugkeer naar Iran (zie bijvoorbeeld pagina 6-8 van het aanvullend gehoor). Anders dan in de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5349), heeft de minister de risico’s voor eiser bij terugkeer voldoende zorgvuldig onderzocht en beoordeeld. De omstandigheid dat eiser gearresteerd is geweest en bij vrijlating een verklaring moest tekenen, maakt dit niet anders, omdat gesteld noch gebleken is dat deze arrestatie te maken had met de afvalligheid van eiser. 27. Ter zitting heeft eiser nog verwezen naar het AA waaruit blijkt dat een terugkerende Iraniër op het vliegveld in Iran apart genomen kan worden door de autoriteiten. Daarover heeft de minister er ter zitting op mogen wijzen dat van belang is dat niet iedereen die terugkeert naar Iran wordt ondervraagd. Dit volgt ook uit het AA (zie pagina 115). Voor zover eiser wel ondervraagd zou worden bij terugkeer op het vliegveld in Iran over zijn afvalligheid, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij, anders dan tijdens zijn eerdere verblijf in Iran, in dat geval wel uiting zal geven aan zijn afvalligheid en daardoor in de problemen zal komen. De beroepsgrond slaagt niet.