ECLI:NL:RBDHA:2025:13985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL24.51160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf bij partner wegens ontbreken mvv en geen vrijstelling

In deze zaak heeft eiseres op 16 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar echtgenoot, de heer [referent]. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 1 februari 2024 afgewezen, omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 december 2024 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 9 juli 2025 heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij het uitoefenen van haar gezinsleven in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectieve belemmeringen zijn voor het tijdelijk uitoefenen van het gezinsleven in Marokko. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister niet ten onrechte heeft meegewogen dat eiseres relatief kort in Nederland verblijft en dat zij weinig banden heeft met Nederland. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de benodigde zorg voor referent kan worden voortgezet door professionele zorgverleners, en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanwezigheid medisch vereist is. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de hardheidsclausule en het discriminatieverbod verworpen, en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag voor verblijf niet in strijd is met het recht.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51160
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.M. Walther),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: W. van Hoof).

Procesverloop

Eiseres heeft op 16 oktober 2023 een aanvraag gedaan voor verblijf bij haar echtgenoot de heer [referent] (referent). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2024 afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Met het besluit van 9 december 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 oktober 2023 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook waren referent en de heer [naam] , gewaarborgde hulp aanwezig. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De minister heeft de aanvraag voor verblijf bij referent afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv en zij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat van strijd met artikel 8 van het EVRM1 geen sprake is.2 Daarnaast heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in dit geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).3
1. Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2 Zie artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
2. Niet in geschil is dat er tussen eiseres en referent sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens eiseres is er sprake van een objectieve belemmering omdat referent de reis naar Marokko niet kan maken en omdat het medisch gezien onverantwoord is als hij een langere tijd in Marokko moet verblijven. Referent heeft daar geen professioneel zorgnetwerk, wat hij in Nederland wel heeft. Ook kan eiseres niet zonder referent naar Marokko om een mvv aan te vragen omdat er in Nederland geen familieleden of vrienden zijn die de zorg kunnen overnemen zodat referent opnieuw afhankelijk zal worden van professionele zorg.
4. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken en zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van eiseres bij uitoefening van het gezinsleven in Nederland.
5. Zo heeft de minister in het nadeel van eiseres en referent mogen betrekken dat het hier gaat om een eerste toelating en dat eiseres nooit eerder rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat eiseres er niet op heeft mogen vertrouwen dat zij haar gezinsleven in Nederland mocht voortzetten. De gevolgen van deze keuze om gezinsleven in Nederland te gaan en blijven uitoefenen tijdens illegaal verblijf, komen voor risico van eiseres.
6. De minister heeft verder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat referent in Nederland kan blijven als eiseres naar Marokko gaat voor het aanvragen van een mvv. Daarbij heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat het om een tijdelijke situatie gaat en dat referent al eerder gebruik heeft gemaakt van medische voorzieningen in Nederland. Referent kampte immers al ruim voorafgaand aan zijn huwelijk met eiseres met medische problemen. Hij heeft een indicatie (LG06) op grond van de Wet langdurige zorg wat betekent dat hij recht heeft op verblijf, begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling. Referent heeft een periode gewoond in een woonzorgcentrum en een periode bij zijn vader. Al voor hun huwelijk maakte referent dus gebruik van professionele (medische) zorg. Nog steeds krijgt hij medische zorg, naast de (mantel) zorg die eiseres hem verleent. Ook heeft referent hulp van de heer [naam] (gewaarborgde hulp). De gewaarborgde hulp heeft tijdens de zitting verklaard dat hij meekijkt of de zorg die referent krijgt goed is en of referent zijn dag door komt. Ook houdt hij zich bezig met de administratie. Met behulp van de gewaarborgde hulp kan referent dus professionele hulp inschakelen als eiseres – tijdelijk – naar Marokko zou moeten gaan om een mvv aan te vragen. Dat professionele zorgverleners de door eiseres verleende (mantel)zorg niet kunnen overnemen is niet aannemelijk geworden.
3 Zie artikel 3.71, derde lid, van het Vb.
7. Verder heeft de minister niet ten onrechte meegewogen dat er geen objectieve belemmeringen zijn gebleken om het gezinsleven – tijdelijk – in Marokko uit te oefenen. Eiseres heeft haar stelling dat referent niet kan reizen en dat de benodigde zorg in Marokko niet aanwezig is niet met (medische) stukken onderbouwd. De verklaring van de huisarts is daarvoor onvoldoende. Daaruit blijkt niet dat referent niet kan reizen en dat de zorg die hij nodig heeft in Marokko niet aanwezig is. De minister heeft tot slot niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen dat zij nog maar – relatief – kort in Nederland verblijft en dus nog geworteld is in haar land van herkomst. Ook heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat eiseres weinig banden heeft met Nederland. Zij woont pas vanaf september 2023 samen met referent en heeft daarvoor nog nooit een verblijfsrecht in Nederland gehad. Dat eiseres taallessen volgt, laat weliswaar blijken dat zij de Nederlandse taal wil leren, maar dit leidt niet tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Bovendien blijkt uit de overgelegde verklaring van de coördinator van de taalles De Boog Overvecht dat het Nederlands van eiseres beperkt verbeterd is en dat zij niet consequent verschijnt.
8. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang van eiseres bij uitoefening van haar gezinsleven in Nederland minder zwaar weegt dan het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eiseres in Nederland.
9. De minister heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. De weigering van de verblijfsvergunning voor eiseres is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule
10. Eiseres voert aan dat zij op grond van de hardheidsclausule vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Referent heeft door zijn beperkingen 24 uur per dag zorg nodig en eiseres biedt deze zorg en neemt hiermee veel zorg weg van professionele hulp. Referent kan niet meer zonder de zorg van eiseres. Terugkeer naar Marokko zou van een onevenredige hardheid getuigen omdat een mvv-aanvraag niet zelden meer dan een half jaar duurt. Niet in geschil is dat eiseres behoort tot het kerngezin van referent en dat aan alle overige voorwaarden wordt voldaan. Bovendien zijn er bijzondere persoonlijke feiten en omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot ontheffing van het mvv-vereiste.
11. De minister past de hardheidsclausule in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. Daarbij is van belang dat wordt toegelicht waarom dit niet van de vreemdeling kan worden verwacht, op welke wijze de vreemdeling de referent ondersteunt en waarom deze ondersteuning niet door derden kan worden verleend, bijvoorbeeld door een familielid of medewerker van professionele (thuis)zorg.4
4 Zie B1/4.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
12. Niet in geschil is dat referent volledig zorgbehoevend is. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich evenwel op het standpunt heeft mogen stellen dat de benodigde zorg door professionele zorgverleners kan worden voortgezet zoals dat in het verleden ook gebeurde voordat eiseres en referent op [datum huwelijk] 2023 zijn gehuwd. In dit verband wijst de rechtbank allereerst naar wat zij hiervoor heeft overwogen. Hieruit volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom de medische zorg en ondersteuning niet door derden, in dit geval professionele zorgverleners, kan worden verleend als eiseres tijdelijk terug moet naar Marokko om een mvv te halen. Hoewel het voor referent fijn en vertrouwd is dat eiseres 24 uur per dag voor referent klaarstaat en (mantel)zorg verleent, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar aanwezigheid hiervoor (medisch) vereist is. Bovendien heeft de minister erop mogen wijzen dat eiseres na haar huwelijk op [datum huwelijk] 2023 deze (mantel)zorgtaken op zich heeft genomen in een periode dat zij niet rechtmatig in Nederland was. Eiseres wist, althans had moeten weten dat zij Nederland mogelijk zou moeten verlaten.
13. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onevenredig bezwarend is als zij naar Marokko moet reizen om een mvv aan te vragen hoefde de minister ook niet te onderzoeken of aan alle overige verblijfsvoorwaarden wordt voldaan.5
14. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Niet in geschil is dat in de zaak waarnaar eiseres heeft verwezen de betreffende referent niet in staat was om te reizen zodat sprake was van een objectieve belemmering. Alleen al hierom is die situatie niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Is het mvv-vereiste in strijd met het discriminatieverbod?

15. Eiseres voert aan dat het mvv-vereiste in strijd is met het discriminatieverbod. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 16 april 2024.6 Eiseres moet alleen omdat zij uit een ‘niet westers’ land komt beschikken over een mvv en aan het inburgeringsvereiste voldoen. Dit is volgens eiseres discriminatoir.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. De vraag of in het kader van het mvv-vereiste een onderscheid mag worden gemaakt naar nationaliteit is reeds bevestigend beantwoord door de ABRvS in onder meer de uitspraak van 31 januari 2006.7 Hieruit volgt dat het onderscheid naar nationaliteit waar eiseres op doelt, wordt gemaakt ter bescherming van de Nederlandse economische orde en dat voor het maken van dit onderscheid een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond voor een ander oordeel. De verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van 16 april 2024 en de verwijzingsuitspraak van ABRvS van 11 juni 20258 gaan in deze zaak niet op. Deze uitspaken zien immers op de vraag of sprake is van onderscheid op grond van nationaliteit tussen vreemdelingen die moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste in het buitenland en vreemdelingen die daarvan zijn vrijgesteld. De door de ABRvS op 11 juni 2025 gestelde prejudiciële vragen zien ook op dit onderscheid. De vraag waarom onderdanen van bepaalde landen zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste is in de zaken waar deze verwijzingsuitspraak op ziet, dan ook niet aan de orde.9 Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de behandeling van deze zaak aan te houden.
5 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1095.
Conclusie
17. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
9 Dit volgt uit punt 1.6 van de verwijzingsuitspraak van 11 juni 2025.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.