ECLI:NL:RBDHA:2025:14189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL25.8377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Saoedi-Arabische eiser wegens ongeloofwaardige politieke overtuiging en onvoldoende bewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2025 wordt het beroep van een Saoedi-Arabische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 23 januari 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 12 februari 2025 te horen dat zijn aanvraag ongegrond was verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en hoort de gemachtigden van zowel de eiser als de verweerder, de minister van Asiel en Migratie. De eiser stelt dat hij problemen ondervindt door zijn politieke overtuiging, maar de rechtbank oordeelt dat de problemen die hij ervaart niet geloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te motiveren en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag door de verweerder terecht is en verklaart het beroep ongegrond. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8377

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 23 januari 2025 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 februari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Saoedi-Arabische nationaliteit, behoort tot de Arabische bevolkingsgroep en is geboren op [geboortedatum] 1992. Eiser heeft verklaard dat hij aan een vriend, [naam 2] , heeft verteld wat zijn politieke mening is. [naam 2] werkt bij de recherche en hij heeft dit gesprek opgenomen en doorgespeeld aan de Saoedische autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij sindsdien klachten ervaart door elektrische straling veroorzaakt door de autoriteiten. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Saoedi-Arabië uiteindelijk zal overlijden als gevolg van de klachten van de elektrische straling.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers nationaliteit, identiteit en herkomst; en
eisers problemen vanwege zijn politieke overtuiging.
3.1
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook vindt verweerder de politieke overtuiging van eiser geloofwaardig, maar de problemen die hij daardoor gekregen heeft niet. Bij dat laatste betrekt verweerder dat eiser geen inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te motiveren en dat eiser niet alle relevante elementen heeft overgelegd of een voldoende verklaring heeft gegeven voor het niet hebben hiervan. [1] Verder vormen de verklaringen van eiser hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel [2] en kan eiser volgens verweerder niet in grote lijnen als geloofwaardig worden gezien. [3] Verweerder vindt dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [4] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarvoor de volgende argumenten. Eiser voert allereerst aan dat verweerder in het bestreden besluit niet het toetsingskader op een juiste wijze heeft gebruikt, omdat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling [5] in strijd is met het Unierecht. Eiser verwijst daarbij naar twee uitspraken van de rechtbank Roermond [6] en voert aan dat het beroep moet worden aangehouden totdat er is geantwoord op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door de rechtbank Roermond. Verder voert eiser aan dat verweerder de problemen vanwege de politieke overtuiging niet ongeloofwaardig mocht vinden. Vanwege het voorgaande is het waarschijnlijk dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mocht verweerder toepassing geven aan Werkinstructie 2024/6 (WI 2024/6)?
6. Met de prejudiciële vragen van deze rechtbank van 18 februari 2025 [7] heeft zij zich afgevraagd of de nieuwe werkwijze van verweerder met betrekking tot de geloofwaardigheidsbeoordeling in strijd is met het Unierecht. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 6 maart 2025 uitspraak gedaan over deze vraag. [8] Uit deze uitspraak volgt dat de nieuwe werkwijze niet in strijd is met het Unierecht. Wel moet verweerder alle omstandigheden in een specifiek geval altijd in samenhang beoordelen om tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kunnen dus niet als strikte checklist worden getoetst door verweerder. Het betoog van eiser dat de werkwijze van verweerder met betrekking tot de geloofwaardigheidsbeoordeling op zichzelf in strijd is met het Unierecht, slaagt dus niet. Het voorgaande maakt dan ook dat de rechtbank geen reden ziet om deze zaak aan te houden totdat de prejudiciële vragen zijn beantwoord. De uitspraak die door eiser op zitting is aangehaald in dit verband leidt niet tot een ander oordeel in onderhavige zaak, nu deze de overwegingen van de uitspraak van 6 maart 2025 heeft overgenomen. [9] In deze zaak is, gelet op het volgende, geen sprake van een uitzondering daar op.
Mocht verweerder de problemen vanwege de politieke overtuiging ongeloofwaardig vinden?
7. Verweerder mocht vinden dat eisers problemen vanwege zijn politieke overtuiging ongeloofwaardig zijn. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te motiveren. Verder mocht verweerder vinden dat eiser niet alle relevante elementen heeft overgelegd en dat hij daar geen goede reden voor heeft gegeven. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij inspanning had geleverd om documenten te verkrijgen van zijn ziekenhuisbezoek. Eisers stelling dat het ziekenhuis geen onderbouwende documenten heeft verstrekt, omdat het ziekenhuis nooit een diagnose heeft kunnen stellen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij wel documenten heeft gehad van zijn ziekenhuisbezoek. [10] Verder mocht verweerder tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet hebben van documenten. Daarnaast mocht verweerder betrekken dat uit het gehoor niet blijkt dat eiser enige inspanning heeft geleverd om alsnog aan documenten te komen, terwijl zijn gestelde medische problematiek de kern van zijn asielrelaas betreffen.
7.1
Verder mocht verweerder tegenwerpen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder mocht daarbij betrekken dat eiser een asielaanvraag ingediend heeft in Duitsland en deze weer heeft ingetrokken. Daarnaast mocht verweerder betrekken dat eiser voorafgaand aan zijn vertrek een paspoort kon aanvragen en zonder problemen legaal is uitgereisd. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat dat dit eisers problemen met de autoriteiten ongeloofwaardig maakt. Verder mocht verweerder betrekken dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de betrokken personen en het incident. Eisers standpunt dat het onduidelijk is wat er nog meer van eiser verwacht kon worden, omdat er in het gehoor alleen vragen zijn gesteld over de werkzaamheden van de betrokken personen, volgt de rechtbank niet. Verweerder mocht terecht vinden dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken.
7.2
Eisers standpunt dat uit het bestreden besluit niet blijkt hoe het niet langer tegenwerpen van de reisbewegingen van eiser heeft meegewogen in de geloofwaardigheidsbeoordeling, volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit is namelijk op pagina 3 overwogen dat de zienswijze op dit punt werd gevolgd, maar dat dit niet tot een ander oordeel leidt. Verweerder heeft daarnaast op zitting toegelicht dat er voldoende afwijzingsgronden overeind blijven. Dit heeft verweerder terecht aangevoerd. Eisers standpunt dat de vraag of het visum voor de Verenigde Staten is afgerond niet relevant is voor het asielrelaas en niet kan bijdragen aan het ongeloofwaardig achten van het relaas, volgt de rechtbank. Echter maakt dit op zichzelf niet dat het asielmotief geloofwaardig geacht had moeten worden. Voor zover eiser aanvoert dat hij niet inconsequent heeft verklaard over zijn medische klachten, wordt verwezen naar het bestreden besluit, waarin voldoende is gemotiveerd waarom er verwacht kon worden dat eiser zijn medische klachten bij zijn medisch advies naar voren had gebracht. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Het voorgaande maakt dat verweerder ook mocht tegenwerpen dat eiser niet in grote lijnen geloofwaardig is. [11]
Mocht verweerder vinden dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn politieke overtuiging?
8. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Saoedi-Arabië geen gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege zijn politieke overtuiging. Eisers standpunt dat hij problemen kan verwachten met de Saoedische autoriteiten en de veiligheidsdiensten, volgt de rechtbank niet. Verweerder mocht tegenwerpen dat eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Saoedische autoriteiten als politieke opposant wordt gezien. Daarbij mocht verweerder betrekken dat er bij eiser slechts sprake is van een geringe politieke overtuiging en dat niet is gebleken dat eiser in het verleden politieke activiteiten heeft verricht om die overtuiging te uiten. Het voorgaande mocht verweerder ook betrekken in zijn beoordeling dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag mocht afwijzen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw.
3.Artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Werkinstructie 2024/6.
6.Tussenuitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:136 en ECLI:NL:RBDHA:2025:139.
7.Tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2170.
8.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3440.
9.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10057, rechtsoverweging 7.2.
10.Nader gehoor, pagina 10.
11.Artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw.