ECLI:NL:RBDHA:2025:14210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
NL24.47016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Sierra Leone

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Sierra Leone, door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 27 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze is op 10 januari 2025 afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die onder andere stelde dat hij vreest voor vervolging door de politie in Sierra Leone na de dood van zijn broer tijdens een demonstratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen, omdat de geloofwaardig bevonden asielmotieven niet voldoende zijn om een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank oordeelt dat er adequate opvang voor eiser beschikbaar is in Sierra Leone, en dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiser en zijn moeder. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange op 24 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47016
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Coenen),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. N. Joseph).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast heeft de minister aan eiser geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) verleend. Het besluit geldt als terugkeerbesluit.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
3. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen en hem een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s heeft mogen weigeren.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

5. Eiser heeft op 27 juli 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
6. Op 11 november 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld, omdat de minister niet (tijdig) een beslissing heeft genomen op zijn asielaanvraag.
7. Op 27 november 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
8. Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister alsnog op eisers asielaanvraag beslist en is deze in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
9. Het beroep van eiser richt zich op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede tegen het bestreden besluit.
10. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
11. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Als tolk is verschenen: P.A. Oronsaye.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig beslissen
12. De minister heeft met het bestreden besluit alsnog op eisers asielaanvraag beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. Eiser heeft nu geen belang meer bij een beslissing op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet- ontvankelijk. Omdat eiser terecht beroep ingesteld heeft tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, zal de minister wel in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal onder overweging 27 van deze uitspraak toelichten hoe hoog de vergoeding is.

Het asielrelaas

13. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2007 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Op 10 augustus 2022 is eisers broer overleden tijdens een demonstratie waar hij toevallig aanwezig was. Eiser, zijn moeder en zijn broertje zijn daarna naar een vriend van zijn vader gegaan om het rouwproces te doorlopen. De dag na de demonstratie hebben vijf mannen bij de buurvrouw van eiser navraag gedaan naar eisers broer en eisers familie. De mannen hadden een foto van eisers broer bij zich. De buurvrouw heeft hierover contact opgenomen met eisers moeder. Eiser stelt dat de mannen van de politie waren, maar hij weet dit niet met zekerheid. Eiser, zijn moeder en zijn broertje zijn nog ongeveer een week in Sierra Leone gebleven, omdat zijn moeder geld nodig had voor de reis. Na 19 augustus 2022 zijn zij samen naar [plaats 1] gereisd. Vanuit daar is eiser alleen doorgereisd naar Nederland. Eiser vreest dat hij bij terugkeer in Sierra Leone door de politie zal worden opgepakt en in detentie zal worden geplaatst.

Het bestreden besluit

14. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende geloofwaardig bevonden asielmotieven:
(1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) de dood van zijn broer tijdens de demonstratie en de daaruit voortvloeiende problemen.
15. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de geloofwaardig bevonden asielmotieven geen reden vormen voor het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw. De dood van de broer en de daaruit voortvloeiende problemen zijn niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sierra Leone problemen zal ondervinden met de politie. Volgens de minister zijn er geen concrete aanwijzingen dat de politie op zoek is naar eiser of dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Dat er op het moment dat de mannen langskwamen een avondklok van kracht was wordt aangenomen, maar dat betekent niet dat eiser persoonlijk wordt gezocht. Eiser heeft ook nooit problemen gehad met de autoriteiten. Eiser weet niet wie de vijf mannen waren en zij droegen geen politie-uniform. De mannen waren bovendien op zoek naar de broer van eiser, niet specifiek naar eiser. De minister is daarom van mening dat asielaanvraag ongegrond is.
16. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het AMV buitenschuldbeleid, omdat er adequate opvang aanwezig is voor eiser in Sierra Leone. Eiser kan weer bij zijn moeder, oom en broertje verblijven. De moeder van eiser heeft ook de plicht om te zorgen voor hem. De omstandigheid dat eisers moeder in [plaats 2] , [plaats 1] woont, maakt dat niet anders. Eiser heeft nog contact met zijn moeder, en zij heeft nog contacten in Sierra Leone. Er zijn geen redenen waarom zij niet aan haar zorgplicht jegens eiser kan voldoen. De minister gaat er daarom vanuit dat er bij terugkeer naar Sierra Leone adequate opvang beschikbaar was voor eiser tijdens zijn minderjarigheid. De minister heeft daarom aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd.

Reëel risico op ernstige schade

17. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen reëel risico op ernstige schade is aangenomen. Eiser stelt dat er weldegelijk concrete aanwijzingen zijn dat de politie of een andere overheidsinstantie op zoek is naar hem. De minister is volgens eiser onvoldoende ingegaan op deze concrete aanwijzingen. De minister heeft aangenomen dat vijf mannen, gekleed in het zwart, bij de buurvrouw van eiser langs zijn geweest met een foto van zijn broer. Hierbij heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met het feit dat dit plaatsvond tijdens de avondklok, een periode waarin gewone burgers niet op straat mochten zijn. Eiser benadrukt dat de minister de avondklok niet heeft betwist. Daarnaast heeft de minister onvoldoende betrokken dat de mannen een type auto gebruikten dat normaal gesproken niet door burgers wordt gebruikt.
18. De rechtbank is van oordeel dat de minister afdoende heeft gemotiveerd, dat op basis van eisers verklaringen over de problemen, niet aannemelijk is dat hij heeft te vrezen voor de politie of de autoriteiten. De minister heeft daarvoor van belang kunnen vinden dat eiser zelf heeft verklaard dat hij nog nooit problemen met de politie heeft ondervonden (verslag nader gehoor pagina 9), en dat de vijf mannen die langskwamen de buurvrouw hebben gevraagd naar de broer van eiser en niet specifiek naar eiser. De minister heeft verder het enkele feit dat de buurvrouw had gehoord dat de vijf mannen onderling bespraken dat ze ook op zoek waren naar eiser en zijn familie onvoldoende mogen vinden om de gestelde vrees van eiser voor de politie/de autoriteiten aannemelijk te vinden. De minister heeft er daartoe op kunnen wijzen dat eiser de mannen zelf niet heeft gezien, dat hij heeft verklaard dat de buurvrouw slechts het vermoeden had dat de mannen van de politie waren, maar dit niet met zekerheid kon zeggen (verslag nader gehoor pagina 7), en dat hij heeft verklaard dat zijn moeder meerdere keren zonder problemen vanuit [plaats 1] naar Sierra Leone is teruggekeerd (verslag nader gehoor pagina 18). In dat licht heeft de minister mogen concluderen dat de avondklok en het type auto dat door de mannen werd gebruikt, onvoldoende zijn om te onderbouwen dat zij van de politie zijn en naar eiser op zoek zijn. Ter zitting heeft de minister verder gesteld dat zelfs als de mannen van de politie waren, dit niet betekent dat zij specifiek met negatieve bedoelingen naar eiser op zoek waren en dat eiser bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal staan. De rechtbank kan deze stelling van de minister volgen gelet op de verklaringen van eiser. Eiser heeft bovendien niet nader onderbouwd (met stukken) waarom hij bij terugkeer (nog steeds) in de negatieve belangstelling zal staan van de politie of andere autoriteiten. De minister heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Sierra Leone.
Verblijfsvergunning regulier op grond van het AMV buitenschuldbeleid
19. Eiser voert aan dat de minister geen grondig onderzoek heeft verricht naar de vraag of adequate opvang in Sierra Leone beschikbaar is en onvoldoende heeft gemotiveerd dat daar daadwerkelijk opvangmogelijkheden beschikbaar zijn. Volgens eiser kan de enkele verwijzing van de minister naar de zorgplicht van zijn moeder en rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) niet worden aangemerkt als een onderzoek naar de daadwerkelijke beschikbaarheid van adequate opvang in Sierra Leone. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar verschillende uitspraken van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2023:14096, ECLI:NL:RBDHA:2024:17428 en ECLI:NL:RBDHA:2025:818). Het onderzoek dat de minister heeft verricht, is volgens eiser niet in lijn met het arrest TQ (ECLI:EU:C:2021:9). Eiser voert tot slot aan dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het onderzoek naar adequate opvang niet ruim voor zijn meerderjarigheid afgerond kon worden. Hij heeft op 27 juli 2023 asiel gevraagd, hij is op 25 april 2024 gehoord, waarna het nog bijna negen maanden heeft geduurd voordat op 10 januari 2025 op zijn aanvraag is beslist. Eiser is kort daarna meerderjarig geworden.
Eiser is van mening dat de minister daarom alsnog moet nagaan of aan hem een verblijfsrecht op basis van het buitenschuld beleid AMV zou zijn toegekomen en wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van zijn meerderjarigheid. Ter vergelijking verwijst eiser hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1532.
20. Ter zitting heeft eiser zijn gronden nader toegelicht en zich primair op het standpunt gesteld dat de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530, 1531 en 1532) op gespannen voet staan met het arrest TQ. Volgens eiser volgt uit de genoemde Afdelingsuitspraken namelijk dat er sprake is van een omkering van de bewijslast op het moment dat de ouder(s) van de vreemdeling in het land van terugkeer verblijft en de minister de vreemdeling voldoende heeft gehoord. Uit het arrest TQ volgt echter dat de minister de situatie van een minderjarige altijd grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Subsidiair heeft eiser ter zitting toegelicht dat naar zijn mening niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de minister onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de adequate opvang. In dit verband voert eiser aan dat de minister niet heeft doorgevraagd naar de precieze verblijfplaats van eisers moeder, waardoor er geen traceerbare adresgegevens beschikbaar zijn, en dat het opgegeven telefoonnummer niet van zijn moeder is, maar van zijn buurjongen. Ook heeft de minister volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zijn moeder niet in Sierra Leone verblijft, maar in [plaats 1] , waar zij geen rechtmatig verblijf heeft. De omstandigheid dat eiser bij terugkeer niet naar school kan, maar moet werken om het gezin te onderhouden, en dat de sociaaleconomische omstandigheden in [plaats 1] zorgwekkend zijn dient de minister ook te betrekken. Gelet op het arrest TQ had de minister bovendien rekening moeten houden met de bijzondere kwetsbaarheid van eiser. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op de traumatische gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt, waaronder de dood van zijn broer en de incidenten tijdens zijn vlucht naar Europa, en het Medifirst rapport van 26 november 2023, waaruit volgt dat hij pijn ervaart bij het herinneren van de traumatische gebeurtenissen.
21. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in de voormelde Afdelingsuitspraken van 8 juni 2022 heeft toegelicht wat de gevolgen van het arrest TQ zijn voor het Nederlandse asielbeleid voor amv’s. Uit het arrest TQ volgt dat de minister, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit, de situatie van een minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de minister meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De minister moet zich in dat kader ervan overtuigen dat voor de minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer. In de uitspraken van de Afdeling is dit uitgewerkt. Uit die uitspraken volgt dat de aard, omvang en duur van het onderzoek van geval tot geval verschilt. Uit die uitspraken volgt ook dat in sommige gevallen de minister al op basis van de verklaringen van de vreemdeling, verifieerbare adresgegevens en algemene ambtsberichten kan aannemen dat er adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, maar dat het in andere gevallen meer onderzoek vergt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:1530 r.o. 14). Verder volgt uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de zorgplicht van ouders voor minderjarige kinderen met zich brengt dat zij er zorg voor dienen te dragen dat op enigerlei wijze opvang voor de betrokken vreemdeling in het land van herkomst aanwezig is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2012:BW7803). Dit is slechts anders indien de minderjarige vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat hij kan rekenen op de zorg van een ouder.
22. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar voorgaande overweging, geen grond voor het oordeel dat de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022 op gespannen voet staan met het arrest TQ. Verder volgt uit de genoemde uitspraak van de Afdeling over de zorgplicht ook dat de omstandigheid dat ouders zich in een ander land dan het land van herkomst bevinden, niet in de weg staat aan de zorgplicht van de ouders voor het kind (ECLI:NL:RVS:2012:BW7803 r.o. 2.1-2.2.1). Het feit dat de moeder van eiser (deels) in [plaats 1] verblijft maakt dus op zichzelf niet dat zij niet aan haar zorgplicht voor eiser kan voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank mag de minister er in dit geval vanuit gaan dat de moeder aan haar zorgplicht zal voldoen, dat eiser niet op voorhand aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet mogelijk is, en dat er dus sprake is van adequate opvang voor eiser bij terugkeer naar Sierra Leone. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
23. Anders dan eiser stelt, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderzocht of voor eiser adequate opvang in Sierra Leone aanwezig is. Zo is eiser gevraagd of hij nog contact heeft met zijn moeder, op welke wijze hij contact heeft met zijn moeder en wanneer hij voor het laatst contact heeft gehad met zijn moeder. Ook heeft minister gevraagd waar zijn moeder precies verblijft en of eiser over een telefoonnummer van haar beschikt (verslag nader gehoor pagina 4 en 5). Uit de verklaringen van eiser blijkt dat zijn moeder afwisselend verblijft bij familie in [plaats 3] , een stad in Sierra Leone (het thuisland van eiser), en in [locatie] , een wijk van [plaats 2] in [plaats 1] (correcties en aanvullingen aanmeldgehoor pagina 2). Ten tijde van het nader gehoor heeft eiser verklaard dat zijn moeder in [locatie] verblijft en dat hij geen straatnaam of adres heeft, omdat het een klein dorp is (verslag nader gehoor pagina 4 en 5). De minister heeft eiser ook gevraagd naar de contactgegevens van zijn moeder, waarop eiser heeft verklaard dat hij contact met zijn moeder heeft via een telefoonnummer van de buurjongen, omdat zijn moeder geen telefoon heeft (verslag nader gehoor pagina 4 en 5). Naar het oordeel van de rechtbank is – mede in het licht van het feit dat uit het informatiebericht 2025/13 blijkt dat hiervoor niet altijd een adres is vereist – de moeder van eiser gezien al deze informatie voldoende traceerbaar.
24. Verder heeft eiser niet betwist dat zijn moeder altijd voor hem heeft gezorgd, zoals gesteld door de minister in de bestreden beschikking (pagina 3). Dit was ook het geval in de periode dat zij samen in [plaats 1] verbleven. De stelling van eiser dat zijn moeder niet alleen in staat is voor hem te zorgen maar daarbij de hulp van zijn oom nodig heeft, maakt dit niet anders. De minister heeft dus op basis van eiser zijn eigen verklaringen kunnen aannemen dat zijn moeder nog voor hem kan zorgen. Hierbij heeft de minister de door eiser aangehaalde leefomstandigheden in sociaaleconomische zin in [plaats 1] terecht niet meegewogen, zodat deze geen aanleiding geven tot een andere conclusie. Te meer nu het terugkeerbesluit ziet op Sierra Leone.
25. De stelling van eiser dat in de besluitvorming onvoldoende is betrokken dat zijn moeder onrechtmatig in [plaats 1] verblijft, maakt het voorgaande niet anders. Deze stelling is niet onderbouwd en heeft er voorheen ook niet aan in de weg gestaan dat zij voor eiser heeft gezorgd, en staat er evenmin aan in de weg dat zij voor zijn broertje zorgt. Ook de ter zitting aangevoerde omstandigheid dat eiser sinds vijf maanden geen contact meer heeft met zijn moeder, is onvoldoende voor het oordeel dat om die reden geen adequate opvang meer beschikbaar is in Sierra Leone. Eiser heeft deze stelling immers niet onderbouwd. Verder geeft ook de enkele verwijzing van eiser naar het Medifirst rapport en de daarop gebaseerde stelling dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid geen aanleiding voor een andere conclusie. Hieruit blijkt immers niet welke problematiek eiser heeft, en dus niet dat daadwerkelijk sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Ook blijkt daar niet uit waarom de beschikbare opvang niet adequaat is.
26. Tot slot maakt ook de stelling van eiser dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het onderzoek naar adequate opvang niet ruim vóór de meerderjarigheid van eiser afgerond kon worden het voorgaande niet anders. De minister is niet gehouden daarin inzicht te geven nu het bestreden besluit is genomen voordat eiser meerderjarig is geworden en daarin terecht tot de conclusie is gekomen dat sprake is van adequate opvang voor eiser in Sierra Leone.

Conclusie en gevolgen

Beroep tegen het niet tijdig beslissen
27. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen tegen het niet tijdig beslissen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 453,50,- (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor van 0,5).
Beroep tegen het bestreden besluit
28. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Attema, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.