ECLI:NL:RBDHA:2025:14328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 25-8171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000

Op 1 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Ethiopische nationaliteit, die een aanvraag om uitstel van vertrek had ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag afgewezen met een primair besluit op 6 augustus 2024, en het bezwaar van de eiser werd bij het bestreden besluit van 8 april 2025 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze afwijzing beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) mocht baseren, dat stelde dat de gezondheidstoestand van de eiser een fysieke overdracht aan een psychiater in Ethiopië vereiste. De rechtbank concludeerde dat de minister niet verplicht was om de fysieke overdracht volledig te garanderen op het moment van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende rekening had gehouden met de beperkte zelfredzaamheid van de eiser en dat de zorg in Ethiopië, hoewel niet gelijkwaardig, voldoende was om een medische noodsituatie te voorkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/8171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezenman)

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 [1] .
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 6 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 april 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2025. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op [geboortedatum] geboren en heeft de Ethiopische nationaliteit.
2.1.
Op 7 maart 2024 heeft eiser verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De minister heeft in het kader van deze aanvraag advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit het BMA-advies van 5 april 2024 volgt – samengevat en onder meer – het volgende. Eiser is gediagnosticeerd met schizofrenie. Hij verblijft in een maatschappelijke opvang waar toezicht is op consequente medicatie-inname, adequate zelfzorg en het behoud van een hygiënisch leefmilieu. Deze zorg zal blijvend noodzakelijk zijn. Er is sprake van een ernstige psychiatrisch ziektebeeld waarvoor in het verleden een klinische opname met een bopz-maatregel nodig is geweest. Indien de medicamenteuze behandeling en de maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden, wordt er op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid verwacht. De zelfzorg zal naar verwachting dermate verslechteren dat er sprake zal zijn van maatschappelijke teloorgang binnen de indicatieve termijn, waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. Bij het uitblijven van de genoemde behandelingen voor de schizofrenie verwacht de BMA-arts een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. In het advies staat ook dat, gelet op de mate zelfredzaamheid en de noodzaak voor 24-uursbegeleiding en toezicht en de kans op gedragsproblemen bij oplopende spanningen in het verleden, een fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst gewenst is. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en hier indien nodig naar handelen. Dat kan bijvoorbeeld in de instelling: Lebaza Pscyhiatry Clini. De BMA-arts concludeert dat de behandeling aanwezig is. Uit een brondocument blijkt dat de beschermende woonvorm waar eiser momenteel verblijft in Ethiopië niet aanwezig is. Wel is er thuiszorg aanwezig door een psychiatrisch verpleegkundige. De minister heeft eisers aanvraag met het besluit van 6 augustus 2024 op grond van het BMA-advies afgewezen.
2.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit. De DT&V [2] heeft op 14 januari 2025 aan eiser meegedeeld dat hij op 20 januari 2025 zal worden uitgezet naar Ethiopië. Om die reden heeft eiser op 15 januari 2025 de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats gevraagd om met spoed uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.3.
Bij uitspraak van 17 januari 2025 [3] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het door eiser ingediende verzoek toegewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat uit het BMA-advies blijkt dat er thuiszorg mogelijk is door een psychiatrisch verpleegkundige, maar dat uit het advies niet volgt wat de thuiszorg inhoudt en of die de in het advies genoemde noodzakelijke 24-begeleiding kan bieden. Nu uit het BMA-advies volgt dat indien de medicamenteuze behandeling en maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid wordt verwacht waarvoor opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.4.
Op 22 januari 2025 heeft de minister aanvullend advies gevraagd aan het BMA. Uit de Nota van 30 januari 2025 volgt – samengevat – het volgende. Eiser is een zorgmijder en is onvoldoende redzaam. Eiser onttrekt zich aan de noodzakelijke zorg als er geen vorm van dagelijks toezicht is. Door het niet adequaat innemen van de medicatie en de slechte zelfzorg wordt er psychotische ontregeling en maatschappelijke teloorgang verwacht binnen de indicatie termijn, waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. Uit het dossier blijkt inderdaad niet dat 24-uurs toezicht in strikte zin noodzakelijk is. Overdag kan immers toezicht worden gehouden op de medicatie-inname, de zelfzorg en het leefmilieu. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat eiser zich aan zorg zal onttrekken als er geen dagelijkse vorm van toezicht is. Bovendien zal bij oplopende spanningen het risico op ontregeling groter zijn.
2.5.
Op 6 maart 2025 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar, onder verwijzing naar de BMA-adviezen van 5 april 2024 en de aanvulling van 30 januari 2025, ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. De minister kan uitstel van vertrek verlenen als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of toegankelijk is. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan de situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. [4]
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [5] moet de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijke en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
Behandeling in het land van herkomst en 24-uurszorg4. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat hij geen 24-uurs zorg nodig heeft. In de noodopvang waar eiser verblijft is er 24 uur per dag toezicht door interne professionele hulp en zijn er duidelijke leefregels. Er wordt ten onrechte voorbijgegaan aan de beperkte zelfzorg en zelfredzaamheid van eiser. Als eiser zijn dag- en nachtritme omdraait wordt hij daarop aangesproken en naar een aanvaardbaar dag- en nachtritme begeleid. Een verpleegkundige van Thuiszorg kan deze hulp niet bieden omdat zij niet 24 uur per dag aanwezig is. Dit is dan ook onvoldoende om een medische noodsituatie te voorkomen.
5. De minister stelt dat het standpunt dat sprake zou zijn van een verstoord dag- en nachtritme niet is onderbouwd. Dat sprake zou zijn van 24-uurs toezicht in de noodopvang is evenmin onderbouwd. Uit het BMA-advies volgt dat er een vorm van toezicht moet zijn, die in het land van herkomst ook aanwezig is. De thuiszorg kan eiser ondersteunen naast de andere zorg die beschikbaar is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het voorkomen van een medische noodsituatie de maatstaf is, niet de vraag of de zorg gelijkwaardig is.
6. De rechtbank stelt vast dat het BMA in de adviezen voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de beperkte zelfzorg en zelfredzaamheid van eiser. In de BMA-adviezen wordt de beperkte zelfredzaamheid meermaals betrokken in het advies als ook het risico op onttrekking aan zorg. De rechtbank is met de minister van oordeel dat het standpunt dat de beperkte zelfredzaamheid betekent dat eiser zijn dag- en nachtritme niet volgt niet nader is onderbouwd, zodat deze grond niet kan slagen. Door eiser is evenmin onderbouwd dat momenteel sprake is van 24-uurs toezicht en dat 24-uurs toezicht in eisers geval noodzakelijk is. Uit het aanvullend BMA-advies blijkt namelijk niet dat 24-uurs toezicht noodzakelijk is, maar dat van belang is dat er een dagelijkse vorm van toezicht is. Overdag kan immers toezicht worden gehouden op de medicatie-inname, de zelfzorg en het leefmilieu. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Fysieke overdracht
7. Eiser voert aan dat het BMA ten onrechte geen inzage wil geven in hoe de uitzetting van eiser is geregeld. Het BMA geeft aan dat eiser moet worden overgedragen aan een psychiater die eiser op dat moment kan beoordelen en daarnaar kan handelen. De belangrijkste vraag is daarmee of de psychiater kan handelen als hij heeft vastgesteld wat eiser op dat moment nodig heeft. Als het BMA deze vraag niet kan beantwoorden kan eiser niet worden uitgezet omdat dan niet is komen vast te staan dat aan deze reisvoorwaarde is voldaan.
8. De minister heeft naar het BMA-advies verwezen waarin een fysieke overdracht van eiser aan een psychiater in Ethiopië wordt geadviseerd. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en, mochten er zich problemen voordoen, op dat moment bepalen wat er voor eiser nodig is. Een BMA-arts kan dit niet van te voren bepalen, maar heeft de inschatting gemaakt dat er mogelijk direct ingrijpen noodzakelijk kan zijn. Hierbij merkt de minister op dat eiser niet zal worden uitgezet zolang een fysieke overdracht niet geregeld is en niet aan genoemde reisvoorwaarden wordt voldaan.
9. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] volgt dat de vergewisplicht van de minister niet zo ver strekt dat reeds bij het nemen van het bestreden besluit de fysieke overdracht geheel geregeld en gegarandeerd dient te zijn. De minister hoeft daarom ten tijde van het besluit niet te informeren naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de fysieke overdracht of hierin inzicht te geven aan eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister evenwel toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden is voldaan. Uit het BMA-advies volgt verder de reisvoorwaarde van fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst. Hierbij is door het BMA een voorbeeld genoemd van een instelling die de fysieke overdracht kan bewerkstelligen. De minister heeft op zitting terecht aangevoerd dat de fysieke overdracht bedoeld is om de weerslag van de reis op te vangen en los moet worden gezien van het criterium van een medische noodsituatie. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat in het kader van de reisvoorwaarde eveneens moet worden beoordeeld of medische behandeling beschikbaar is.
DT&V en opname in een kliniek
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat DT&V ten onrechte geen inzage wil geven in de manier waarop de fysieke overdracht is geregeld. Daarnaast valt niet in te zien dat het mogelijk opnieuw moeten afgelasten van de overdracht als reden wordt aangevoerd voor het niet mogen afwachten van een verzoek om een voorlopige voorziening. DT&V beslist namelijk zelf wanneer een nieuwe overdracht wordt geregeld en kan hierbij rekening houden met lopende procedures.
11. De minister stelt zich op het standpunt dat de stukken van DT&V betrekking hebben op de vorige procedure. Indien de rechtbank deze stukken van belang acht, kan de rechtbank deze met toepassing van artikel 8:29 van de Awb [7] opvragen. De minister stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar paragraaf A3/7.5 van de Vc 2000 [8] , verder op het standpunt dat eiser de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten vanwege redenen van openbare orde of nationale veiligheid, er een gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan en er sprake is van een poging van eiser om uitzetting te frustreren. In aanvulling hierop is opgemerkt dat het afwachten van de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening zou kunnen leiden tot het wederom afgelasten van een zorgvuldig voorbereide overdracht aan een kliniek in Ethiopië inclusief zes maanden verblijf, behandeling en maaltijden.
12. De rechtbank is van oordeel dat, nu de uitzetting van eiser in het kader van de vorige procedure is geannuleerd, de vraag hoe de fysieke overdracht was geregeld in het kader van de huidige procedure niet van belang kan zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze stukken alsnog op te vragen. De rechtbank merkt verder op dat de overige door de minister genoemde redenen waarom eiser de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten door eiser niet zijn betwist zodat deze grond evenmin slaagt, nu slechts één van de genoemde redenen al voldoende is voor de conclusie dat de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 1 augustus 2025 gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dienst Terugkeer & Vertrek.
4.Zie paragraaf A3/7.1.3 van de Vc 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie hiervoor ECLI:NL:RVS:2024:2560.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.