3.1.Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingmoet de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijke en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
Behandeling in het land van herkomst en 24-uurszorg4. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat hij geen 24-uurs zorg nodig heeft. In de noodopvang waar eiser verblijft is er 24 uur per dag toezicht door interne professionele hulp en zijn er duidelijke leefregels. Er wordt ten onrechte voorbijgegaan aan de beperkte zelfzorg en zelfredzaamheid van eiser. Als eiser zijn dag- en nachtritme omdraait wordt hij daarop aangesproken en naar een aanvaardbaar dag- en nachtritme begeleid. Een verpleegkundige van Thuiszorg kan deze hulp niet bieden omdat zij niet 24 uur per dag aanwezig is. Dit is dan ook onvoldoende om een medische noodsituatie te voorkomen.
5. De minister stelt dat het standpunt dat sprake zou zijn van een verstoord dag- en nachtritme niet is onderbouwd. Dat sprake zou zijn van 24-uurs toezicht in de noodopvang is evenmin onderbouwd. Uit het BMA-advies volgt dat er een vorm van toezicht moet zijn, die in het land van herkomst ook aanwezig is. De thuiszorg kan eiser ondersteunen naast de andere zorg die beschikbaar is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat het voorkomen van een medische noodsituatie de maatstaf is, niet de vraag of de zorg gelijkwaardig is.
6. De rechtbank stelt vast dat het BMA in de adviezen voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de beperkte zelfzorg en zelfredzaamheid van eiser. In de BMA-adviezen wordt de beperkte zelfredzaamheid meermaals betrokken in het advies als ook het risico op onttrekking aan zorg. De rechtbank is met de minister van oordeel dat het standpunt dat de beperkte zelfredzaamheid betekent dat eiser zijn dag- en nachtritme niet volgt niet nader is onderbouwd, zodat deze grond niet kan slagen. Door eiser is evenmin onderbouwd dat momenteel sprake is van 24-uurs toezicht en dat 24-uurs toezicht in eisers geval noodzakelijk is. Uit het aanvullend BMA-advies blijkt namelijk niet dat 24-uurs toezicht noodzakelijk is, maar dat van belang is dat er een dagelijkse vorm van toezicht is. Overdag kan immers toezicht worden gehouden op de medicatie-inname, de zelfzorg en het leefmilieu. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat het BMA ten onrechte geen inzage wil geven in hoe de uitzetting van eiser is geregeld. Het BMA geeft aan dat eiser moet worden overgedragen aan een psychiater die eiser op dat moment kan beoordelen en daarnaar kan handelen. De belangrijkste vraag is daarmee of de psychiater kan handelen als hij heeft vastgesteld wat eiser op dat moment nodig heeft. Als het BMA deze vraag niet kan beantwoorden kan eiser niet worden uitgezet omdat dan niet is komen vast te staan dat aan deze reisvoorwaarde is voldaan.
8. De minister heeft naar het BMA-advies verwezen waarin een fysieke overdracht van eiser aan een psychiater in Ethiopië wordt geadviseerd. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en, mochten er zich problemen voordoen, op dat moment bepalen wat er voor eiser nodig is. Een BMA-arts kan dit niet van te voren bepalen, maar heeft de inschatting gemaakt dat er mogelijk direct ingrijpen noodzakelijk kan zijn. Hierbij merkt de minister op dat eiser niet zal worden uitgezet zolang een fysieke overdracht niet geregeld is en niet aan genoemde reisvoorwaarden wordt voldaan.
9. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat de vergewisplicht van de minister niet zo ver strekt dat reeds bij het nemen van het bestreden besluit de fysieke overdracht geheel geregeld en gegarandeerd dient te zijn. De minister hoeft daarom ten tijde van het besluit niet te informeren naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de fysieke overdracht of hierin inzicht te geven aan eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister evenwel toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden is voldaan. Uit het BMA-advies volgt verder de reisvoorwaarde van fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst. Hierbij is door het BMA een voorbeeld genoemd van een instelling die de fysieke overdracht kan bewerkstelligen. De minister heeft op zitting terecht aangevoerd dat de fysieke overdracht bedoeld is om de weerslag van de reis op te vangen en los moet worden gezien van het criterium van een medische noodsituatie. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat in het kader van de reisvoorwaarde eveneens moet worden beoordeeld of medische behandeling beschikbaar is.
DT&V en opname in een kliniek
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat DT&V ten onrechte geen inzage wil geven in de manier waarop de fysieke overdracht is geregeld. Daarnaast valt niet in te zien dat het mogelijk opnieuw moeten afgelasten van de overdracht als reden wordt aangevoerd voor het niet mogen afwachten van een verzoek om een voorlopige voorziening. DT&V beslist namelijk zelf wanneer een nieuwe overdracht wordt geregeld en kan hierbij rekening houden met lopende procedures.
11. De minister stelt zich op het standpunt dat de stukken van DT&V betrekking hebben op de vorige procedure. Indien de rechtbank deze stukken van belang acht, kan de rechtbank deze met toepassing van artikel 8:29 van de Awbopvragen. De minister stelt zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar paragraaf A3/7.5 van de Vc 2000, verder op het standpunt dat eiser de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten vanwege redenen van openbare orde of nationale veiligheid, er een gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan en er sprake is van een poging van eiser om uitzetting te frustreren. In aanvulling hierop is opgemerkt dat het afwachten van de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening zou kunnen leiden tot het wederom afgelasten van een zorgvuldig voorbereide overdracht aan een kliniek in Ethiopië inclusief zes maanden verblijf, behandeling en maaltijden.
12. De rechtbank is van oordeel dat, nu de uitzetting van eiser in het kader van de vorige procedure is geannuleerd, de vraag hoe de fysieke overdracht was geregeld in het kader van de huidige procedure niet van belang kan zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze stukken alsnog op te vragen. De rechtbank merkt verder op dat de overige door de minister genoemde redenen waarom eiser de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten door eiser niet zijn betwist zodat deze grond evenmin slaagt, nu slechts één van de genoemde redenen al voldoende is voor de conclusie dat de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht.