In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025, in de zaak tussen eiser, een Afghaanse man, en de minister van Justitie en Veiligheid, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling beoordeeld. Eiser had op 29 februari 2024 verzocht om overbrenging, omdat hij van 2007 tot 2016 als elektricien voor de Europese Politie Missie in Afghanistan (EUPOL) had gewerkt. Verweerder had het verzoek afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij structureel werkzaamheden had verricht voor een Nederlandse EUPOL-functionaris en er geen dreigende situatie was aangetoond als gevolg van zijn werkzaamheden.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Tolkenregeling, die vereist dat lokale medewerkers een substantiële periode voor een Nederlandse missie hebben gewerkt en aannemelijk maken dat zij persoonlijk risico lopen. Eiser betoogde dat hij wel degelijk voldeed aan deze voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat zijn werkzaamheden niet specifiek voor Nederland of een Nederlandse EUPOL-functionaris waren verricht. De rechtbank concludeerde dat verweerder het verzoek om overbrenging op goede gronden had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de Tolkenregeling zijn verbonden en de terughoudendheid van de rechtbank bij het toetsen van buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.