ECLI:NL:RBDHA:2025:14646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
24/6176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025, in de zaak tussen eiser, een Afghaanse man, en de minister van Justitie en Veiligheid, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling beoordeeld. Eiser had op 29 februari 2024 verzocht om overbrenging, omdat hij van 2007 tot 2016 als elektricien voor de Europese Politie Missie in Afghanistan (EUPOL) had gewerkt. Verweerder had het verzoek afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij structureel werkzaamheden had verricht voor een Nederlandse EUPOL-functionaris en er geen dreigende situatie was aangetoond als gevolg van zijn werkzaamheden.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Tolkenregeling, die vereist dat lokale medewerkers een substantiële periode voor een Nederlandse missie hebben gewerkt en aannemelijk maken dat zij persoonlijk risico lopen. Eiser betoogde dat hij wel degelijk voldeed aan deze voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat zijn werkzaamheden niet specifiek voor Nederland of een Nederlandse EUPOL-functionaris waren verricht. De rechtbank concludeerde dat verweerder het verzoek om overbrenging op goede gronden had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de Tolkenregeling zijn verbonden en de terughoudendheid van de rechtbank bij het toetsen van buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het bestreden besluit) op 30 april 2024 genomen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Het juridisch-inhoudelijke gedeelte is gelijktijdig behandeld met de beroepen SGR 24/6190, SGR 24/6194 en SGR 24/6195. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam]
.Als tolk is verschenen F. Filippo-Wassa. Aan het einde van de behandeling op zitting heeft de gemachtigde van eiser via een spraakopname een verklaring van eiser laten horen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 29 februari 2024 verzocht om hem en zijn gezinsleden vanuit Afghanistan over te brengen naar Nederland. Eiser beroept zich op de Tolkenregeling, omdat hij van 2 september 2007 tot en met 31 december 2016 als elektricien voor de Europese Politie Missie in Afghanistan (EUPOL) heeft gewerkt. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eiser structureel werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse EUPOL-functionaris in Afghanistan. Evenmin is daarmee aangetoond dat sprake is van een dreigende situatie als gevolg van werkzaamheden die hij destijds voor Nederland zou hebben verricht. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verweerder het verzoek van eiser om overbrenging naar Nederland op goede gronden heeft afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden van de Tolkenregeling, zoals neergelegd in de werkafspraken. Als elektricien verrichtte hij namelijk structurele werkzaamheden voor Nederlandse EUPOL-functionarissen. Dit volgt ook uit een verklaring van voormalig Advocaat-Generaal J. Gras, waarin staat dat eiser werkte voor de ‘Communicatie en Informatie Ondersteuningsafdeling’. Die afdeling heeft Gras een laptop en een telefoon geleverd en een belangrijke taak vervuld in het realiseren van goede verbindingen in het conflictgebied. Volgens eiser vereist de Tolkenregeling niet dat een lokale medewerker specifiek voor een Nederlandse EUPOL-functionaris heeft gewerkt. Hiervoor kan ook geen steun worden gevonden in de beschikbare beleidsstukken. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit vereiste wél voortvloeit uit de Tolkenregeling, dan moet dit volgens eiser als onevenredig worden aangemerkt. In dat kader is van belang dat er geen lokale medewerkers waren toegewezen aan EUPOL-functionarissen van welke nationaliteit dan ook. Ook het vereiste van een ‘voor het publiek zichtbare functie’ – zoals genoemd in de speciale voorziening uit de Kamerbrief van 11 oktober 2021 [2] – geldt niet voor de Tolkenregeling. Overigens was de functie van eiser voor het publiek zichtbaar, nu hij elke dag op en neer naar de EUPOL-compound moest. Dat kon hij niet ongezien doen. [3] Hoewel er voor overbrenging sprake moet zijn van een risico voor eiser, is het geen vereiste dat sprake moet zijn geweest van ‘hoog profiel werkzaamheden’. Eiser stelt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk risico loopt en bescherming nodig heeft. Hij wijst er in dat verband op dat hij op dit moment wordt bedreigd en hij, gescheiden van zijn gezin, zit ondergedoken in Kabul.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Eiser doet een beroep op de Tolkenregeling. [4] Die regeling komt voort uit een set werkafspraken uit 2014 tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie. Met die werkafspraken is uitvoering gegeven aan het kabinetsstandpunt dat lokale medewerkers die voor een Nederlandse militaire missie werkzaamheden hebben verricht en als gevolg daarvan gevaar lopen, op steun kunnen rekenen. Daarmee hebben de betrokken bestuursorganen de publieke taak aan zich getrokken om zich in te spannen voor de groep waarop die regeling ziet. Hoewel de Tolkenregeling geen specifieke wettelijke grondslag kent, kwalificeren beslissingen die aan de hand daarvan worden genomen wel als besluiten in de zin van het bestuursrecht. [5] Omdat er geen specifieke wettelijke grondslag bestaat, gaat het bij de Tolkenregeling om zogeheten buitenwettelijk begunstigend beleid. [6] Bij het opstellen van zulk beleid heeft het kabinet veel beleidsruimte. De rechtbank toetst dit beleid dan ook terughoudend.
Wie kan een beroep doen op de Tolkenregeling?
5. Het antwoord op de vraag wie een geslaagd beroep op de Tolkenregeling kan doen, moet worden gezocht in een combinatie van verschillende Kamerstukken. Volgens het kerndocument [7] geldt de Tolkenregeling voor lokale medewerkers die voor een substantiële periode ten behoeve van een Nederlandse militaire missie werkzaamheden hebben verricht, en als gevolg daarvan aannemelijk kunnen maken dat zij persoonlijk risico lopen en bescherming nodig hebben. De aard van de werkzaamheden kan van invloed zijn op de aannemelijkheid dat iemand als gevolg daarvan bescherming nodig heeft. In beginsel wordt die kans hoger geacht bij ‘hoog profiel werkzaamheden’, waarbij iemand zichtbaar en regelmatig met een Nederlandse missie in verband is gebracht, zoals bij tolk- en chauffeursdiensten. Het is in principe aan degene die zich op de Tolkenregeling beroept om aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij of zij dergelijke werkzaamheden heeft verricht en daardoor op het moment van de beslissing om overbrenging persoonlijk gevaar loopt. [8] Aan de personen die een beroep kunnen doen op de Tolkenregeling, worden dus eisen gesteld. Degenen die daarbuiten vallen wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. [9] Het beleid is dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
5.1.
Verweerder heeft onder verwijzing naar verschillende Kamerstukken uitgelegd dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen drie groepen die in beginsel onder het beschermingsbereik van de Tolkenregeling vallen. [10] De voor dit beroep relevante groep betreft lokale medewerkers (anders dan tolken) die aannemelijk kunnen maken een substantiële periode voor een Nederlandse missie of functionaris te hebben gewerkt en daardoor vandaag de dag persoonlijk risico lopen en bescherming nodig hebben. [11] Dit zijn cumulatieve vereisten. Om na te gaan wie bescherming nodig hebben, is de aard van de werkzaamheden van belang. Deze moeten zodanig zijn dat de persoon in kwestie regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse EUPOL-functionarissen in posities is gebracht waarin hij of zij extra zichtbaar was en vereenzelvigd werd met de Nederlandse missie. Hierbij kan worden gedacht aan genderspecialisten. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan destijds aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op de Tolkenregeling?
6. Eiser was niet direct in dienst van Nederland, maar van EUPOL. EUPOL Afghanistan is in juni 2007 gestart ter ondersteuning van de hervorming van het Afghaanse politieapparaat. Deze multinationale missie is in december 2016 beëindigd. EUPOL verrichtte geen politietaken, maar voerde mentor-, advies- en trainingsactiviteiten uit ten behoeve van de opbouw van de Afghaanse politie- en justitieketen. Aan deze, onder de vlag van de Europese Unie geleide missie, hebben 27 lidstaten een personele bijdrage geleverd. Nederland heeft in de periode van 2008 tot en met 2015 politiefunctionarissen voor deze missie beschikbaar gesteld.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een substantiële periode werkzaamheden heeft verricht voor een bepaalde Nederlandse functionaris van EUPOL en daarmee niet voldoet aan de eisen van de Tolkenregeling. Als elektricien werkte eiser ten behoeve van alle medewerkers van EUPOL en niet specifiek voor Nederland of een Nederlandse EUPOL-functionaris. Dat zijn werk in algemene zin mogelijk ook ten goede is gekomen aan Nederlandse functionarissen, is niet voldoende. Verweerder heeft ook geen gewicht hoeven toekennen aan de door eiser ingebrachte verklaring van J. Gras. Zoals de Afdeling ook heeft geoordeeld in de uitspraak over het beroep van eiser op de speciale voorziening [12] , is het feit dat Gras voor zijn werkzaamheden de afdeling waarvoor eiser werkte nodig had en eiser in die hoedanigheid heeft leren kennen, onvoldoende om te stellen dat eiser specifiek werkzaamheden voor Gras heeft verricht.
6.2.
Nu uit het voorgaande volgt dat eiser geen substantiële werkzaamheden heeft verricht voor een bepaalde Nederlandse EUPOL-functionaris, heeft verweerder alleen al op grond daarvan kunnen concluderen dat eiser niet valt onder de Tolkenregeling. Verweerder mocht het verzoek om overbrenging dan ook afwijzen. De vraag of eiser op dit moment gevaar loopt, hoeft gelet op de cumulatieve vereisten die gelden geen bespreking.
7. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het bij de Tolkenregeling om buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [13] Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat het beleid in dit concrete geval zodanig onevenredig uitpakt dat verweerder de komst van eiser naar Nederland alsnog had moeten faciliteren
.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond. Dat betekent dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging naar Nederland op grond van de Tolkenregeling op goede gronden heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.D. Timmermans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.
Griffier
*de rechter is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
3.Eiser verwijst hiervoor naar de notitie met als titel ‘Zichtbare medewerker, onzichtbare Talib’ van D.J. van Vierssen.
4.Zie hiervoor de Werkafspraken tolken 2014 die verweerder met het verweerschrift heeft bijgevoegd in de stukken.
5.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1500.
6.De rechtbank sluit aan bij het oordeel van de Afdeling over de speciale voorziening die is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021, in haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718.
7.Zie hiervoor de Werkafspraken tolken 2014 die verweerder met het verweerschrift heeft bijgevoegd in de stukken.
8.Zie bijvoorbeeld het antwoord bij vraag 11, van
9.De rechtbank sluit aan bij het oordeel van de Afdeling over de speciale voorziening die is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 in haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718.
10.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5226.
11.Zie het antwoord op vraag 11, van
12.Uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3957.
13.De rechtbank sluit aan bij het oordeel van de Afdeling over de speciale voorziening die is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 in haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718.