In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 1 maart 2024 en had volgens de wet uiterlijk binnen zes maanden, dus voor 1 september 2024, moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 2 juni 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Echter, gezien het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om de minister een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
De rechtbank verbindt een dwangsom van € 100,- per dag aan het niet tijdig beslissen door de minister, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 1 augustus 2025.