In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser had op 13 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister pas op 14 oktober 2023 verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag, en dat de beslistermijn dus uiterlijk op 14 januari 2025 had moeten verlopen. Eiser heeft de minister op 10 maart 2025 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet tijdig had beslist.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft in dit geval een bedrag van € 453,50 toegekend aan proceskosten, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen door bestuursorganen.