ECLI:NL:RBDHA:2025:15015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.21224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 augustus 2025, wordt het beroep van een eiser van Jordaanse nationaliteit tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de beroepsgronden van de eiser niet voldoende zijn om de beslissing van de minister te weerleggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de minister de bezwaren van de eiser in de motivering van het bestreden besluit heeft meegenomen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de asielprocedure in Spanje zodanige tekortkomingen vertoont dat de eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met mensenrechten. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelt dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21224

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Jordaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 mei 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.21225. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Spanje op 7 februari 2025 een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op
1 april 2025 aanvaard.
Zienswijze
5. Eiser voert allereerst aan dat alles wat eerder is gesteld als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat de minister in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan is op hetgeen reeds door of namens eiser is vermeld en gesteld in de voorfase. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten deze motivering ontoereikend is, kan de enkele herhaling van hetgeen hij hiervoor heeft aangevoerd, in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Standaardvoornemen
6. Eiser stelt dat het voornemen van de minister niet zorgvuldig tot stand is gekomen en een standaard voornemen betreft. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2024. [3] De bezwaren die eiser heeft aangevoerd tegen overdracht aan Spanje zijn volgens hem niet (kenbaar) meegenomen in het voornemen.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de totstandkoming van het besluit in onderhavige procedure niet onzorgvuldig is. [4] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit.
Artikel 17
7. Ook stelt eiser dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. Eiser heeft persoonlijke omstandigheden aangevoerd die in samenhang met de structurele problemen een individueel risico opleveren. De minister heeft deze combinatie van factoren volgens eiser niet serieus onderzocht.
7.1.
De beroepsgrond kan niet leiden tot het beoogde doel. De minister heeft in het bestreden besluit voldoende uiteengezet waarom hij in de door de eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. [5] Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan de over dit onderdeel gegeven motivering.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. Eiser betwist dat ten aanzien van Spanje nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de minister er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest [7] .
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling [8] van 24 juni 2024 [9] , die recentelijk is bevestigd door de Afdelingsuitspraak van 6 mei 2025 [10] . Uit de door eiser aangehaalde informatie kan niet worden afgeleid dat er zodanige problemen zijn met de toegang tot de asielprocedure dat er sprake is van structurele tekortkomingen, die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. De Spaanse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. [11] Als eiser toch problemen ondervindt, ligt het op zijn weg om daarover de Spaanse autoriteiten te benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8.3.
De Afdeling is in de hiervoor onder 8.2. genoemde uitspraak van 24 juni 2024 ingegaan op de opvangomstandigheden in Spanje en heeft onder andere geoordeeld dat het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de informatie waar de Afdeling eerder al over heeft geoordeeld. Gelet op het betoog van eiser is er geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat eiser terecht zal komen in een situatie van materiële deprivatie heeft hij met zijn in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet in het in beroep gevoerde betoog evenmin grond voor het oordeel dat de minister nader onderzoek moet verrichten.
Refoulement
9. Voor zover eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Spanje vreest voor indirect refoulement, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [12] Uit die uitspraak volgt dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. Dit is alleen anders als niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land, omdat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er in dat land sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Zoals onder 8.2. en 8.3. is overwogen kan ten aanzien van Spanje nog altijd worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank onderzoekt daarom niet of er bij overdracht aan Spanje een risico is op indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.
6.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Afdelingsuitspraak van 19 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1563.