In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 11 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank heeft overwogen dat de nationaliteit van eiser door de Marokkaanse autoriteiten niet kon worden bevestigd en dat het laissez passer-traject op 17 juli 2025 was afgesloten. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om documenten te verkrijgen die nodig zijn voor zijn terugkeer naar Marokko, omdat hij geen familie daar heeft en het consulaat hem niet kan helpen. De minister heeft echter betoogd dat eiser niet actief meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, wat een verplichting is volgens de wet.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sinds 17 juli 2025 geen zicht meer is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is geworden. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser een schadevergoeding van € 2.600,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser, ter hoogte van € 1.814,-, voor rekening van de minister gekomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.