ECLI:NL:RBDHA:2025:15166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
09/369265-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in lachgas met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit en de handel in lachgas. De verdachte, geboren in 2001, werd ervan verdacht op 9 november 2024 270 dozen lachgas aanwezig te hebben gehad en van 25 februari 2024 tot en met 9 november 2024 in lachgas te hebben gehandeld. De rechtbank oordeelde dat er geen onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek waren en dat de opsporingsambtenaren terecht in de vuilniscontainers van de verdachte hadden gekeken, omdat er een gerechtvaardigd vermoeden bestond van een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank vond dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een behandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn handelen op de buurt. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd niet opnieuw geschorst, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder woog dan zijn persoonlijke belangen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/369265-24
Datum uitspraak: 15 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. Noort, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. L.A. Nooijen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat hij op 9 november in [plaats] 270 dozen lachgas aanwezig heeft gehad (feit 1) en dat hij van 25 februari 2024 tot en met 9 november 2024 in [plaats] heeft gehandeld in lachgas (feit 2).
De tekst van de volledige tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank oordeelt dat er geen onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek hebben plaatsgevonden, en overweegt daartoe als volgt.
Kijken in vuilniscontainer
Opsporingsambtenaren hebben op 23 en 25 februari 2024 in de voortuin van de verdachte gekeken in de vuilcontainer die het dichtst bij de openbare weg stond. Daarin werden dozen met lachgascilinders aangetroffen. Tegen een andere vuilcontainer is aangeduwd om te testen of daarin zware goederen lagen. De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de politie niet in de vuilcontainer had mogen kijken omdat er geen gerechtvaardigd vermoeden bestond van een overtreding van de Opiumwet en er geen schriftelijke machtiging tot doorzoeking was.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet zijn opsporingsambtenaren bevoegd om plaatsen te betreden waarvan door hen redelijkerwijs wordt vermoed dat daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd. De bevoegdheid tot het betreden van plaatsen houdt geen bevoegdheid tot het verrichten van een doorzoeking in. Voor het binnentreden van woningen is een machtiging van de officier van justitie nodig in de zin van artikel 2, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Een woning is een besloten ruimte die is bestemd voor exclusief verblijf voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen.
Er bestond een gerechtvaardigd vermoeden dat op het adres van de verdachte een overtreding van de Opiumwet plaatsvond toen de opsporingsambtenaren op 23 februari 2025 voor het eerst in de vuilcontainer keken. Eerder die dag was bij door de buurman van de verdachte namelijk een melding gedaan bij de politie over het adres van de verdachte. De buurman verklaarde dat bij het adres van de verdachte al twee weken ’s avonds en ’s nachts dozen in en uit de vuilniscontainers werden geladen, dat de jongen die op dit adres woonde daarbij betrokken was, dat hij die jongen had gezien met twee lachgasflessen, en dat die jongen bij het laden en lossen van de dozen schichtig om zich heen keek. Deze melding rechtvaardigt het vermoeden dat een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. De voortuin van de woning van de verdachte was via het tuinhek vanaf de openbare weg te betreden, en dus geen besloten ruimte exclusief bestemd voor gebruik door de bewoners. Het betreden van de voortuin was dus geen binnentreden van een woning in de zin van artikel 2 Awbi en daarvoor was geen machtiging van de officier van justitie nodig. Anders dan de raadsman heeft betoogd, was voor het kijken in de vuilniscontainer geen machtiging tot doorzoeking nodig. De opsporingsambtenaren hebben de containers op een weinig indringende manier onderzocht door slechts te kijken in de container die het dichtst bij de weg stond en tegen de andere aan te duwen. Bovendien geldt dat de persoon die vuilnis ter inzameling op straat aanbiedt, dat vuilnis kennelijk prijsgeeft. De verdachte mocht niet redelijkerwijs verwachten dat hij wat betreft de inhoud van de vuilniscontainers in zijn voortuin recht had op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (Hoge Raad 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328,
Zwolsman). Het kijken in en duwen tegen vuilcontainers zonder machtiging levert dus geen vormverzuim in het vooronderzoek op.
Verkeersstop
Op 24 februari 2024 is de verdachte om zijn rijbewijs gevraagd door een verbalisant. Vervolgens is hij met de politie naar zijn auto gegaan en is zijn auto en schoudertas doorzocht. De raadsman heeft als verweer gevoerd dat deze controle en doorzoeking onrechtmatig waren en dat dit een vormverzuim in het vooronderzoek oplevert.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verdachte heeft op de vraag om toestemming zijn voertuig te doorzoeken in heldere bewoordingen daarvoor toestemming gegeven. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
Beelden camera gevel en telefoon particulier
Het dossier bevat verschillende foto’s en beelden die door getuigen zijn gemaakt van het overhevelen van dozen uit een bestelbus. Het gaat om foto’s met een camera aan de gevel en/of smartphone van laden en lossen van dozen in de straat waar verdachte woont en op de parkeerplaats van de voetbalvereniging [voetbalclub] . De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de politie deze particuliere beelden onrechtmatig heeft verkregen, omdat het particulieren op grond van artikel 441b Wetboek van Strafrecht verboden is om met verborgen camera’s opnames te maken in de openbare ruimte.
Dit verweer slaagt niet. Handelingen van particulieren waarmee geen actieve opsporingsbemoeienis is geweest van opsporingsambtenaren vallen niet onder bereik van artikel 359a Sv (Hoge Raad 14 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9038). Het is niet gesteld of gebleken dat overheidsdienaren (politie of justitie) bij het maken van de beelden betrokken zijn geweest. Daarbij komt dat het belang van verdachte dat hij niet gefilmd wordt terwijl hij op de openbare weg strafbare feiten pleegt, geen rechtens te respecteren belang is. Een schending van dat belang kan dus geen nadeel opleveren in de zin van artikel 359a lid 2 Sv.
Verbaliseringsplicht
Twee verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hebben de verdachte herkend op foto’s van het laden en lossen van dozen. De raadsman heeft als verweer gevoerd dat deze herkenningen met voorkennis tot stand zijn gekomen, en dat de verbalisanten hierover in strijd met de waarheid hebben geverbaliseerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Er is geen sprake van een herkenning met voorkennis of van verbaliseren in strijd met de waarheid. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat de totstandkoming van de herkenningen in de oorspronkelijke processen-verbaal wat omslachtig is beschreven. Dit is echter hersteld in een aanvullend proces-verbaal, waarin duidelijk staat hoe de herkenningen tot stand zijn gekomen. Uit die nadere toelichting blijkt dat van herkenningen met voorkennis geen sprake is. De manier van verbaliseren levert naar het oordeel van de rechtbank ook geen schending van het recht op een eerlijk proces op zoals gewaarborgd in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dan wel van enig ander fundamenteel recht. De
overall fairnessvan de onderhavige strafprocedure is dus niet het gedrang gekomen.
Doorzoeken laadruimte bestelbus
Op 9 november 2024 heeft de politie in de laadruimte van een geparkeerde Mercedes-bestelbus 270 dozen met lachgascilinders aangetroffen. De raadsman heeft betoogd dat de doorzoeking van de laadruimte van de bestelbus onrechtmatig was omdat er geen gerechtvaardigd vermoeden bestond dat in die bestelbus drugs aanwezig was.
Dit verweer slaagt niet. Artikel 9 lid 1, aanhef en onder a Opiumwet geeft aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid zich toegang tot vervoermiddelen te verschaffen waarvan door hen redelijkerwijs wordt vermoed dat daarin drugs aanwezig zijn. Uit artikel 96b Sv volgt dat een toegangs- en doorzoekingsbevoegdheid van vervoermiddelen bestaat in geval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. De opsporingsambtenaren hebben uitgebreid beschreven waarom zij vermoedden dat in de bestelbus drugs aanwezig waren. Een getuige, [getuige 1] , zag op 9 november 2024 ’s ochtends dat een witte Mercedes-bestelbus met kenteken [kenteken 1] op het parkeerterrein bij voetbalclub [voetbalclub] geparkeerd stond waaruit door twee mannen werd geladen en gelost. Die twee mannen gingen weg, waarna een zwarte Audi met kenteken [kenteken 2] kwam aanrijden. Dit kenteken was door een andere melder op 29 september 2024 gezien bij het laden en lossen van dozen met lachgascilinders.
De persoon die de Audi op 9 november 2024 bestuurde, keek volgens de getuige voortdurend om zich heen en pakte dozen met lachgascilinders uit de Mercedes-bus. Ook zag de getuige een zwarte Volkswagen Polo, waarvan de bestuurder en de passagier in de Mercedes-bus stapten en wegreden. De getuige zag de betrokken voertuigen opnieuw op de parkeerplaats omstreeks 20.00 uur, en nogmaals omstreeks 23.00 uur. Toen heeft de getuige de politie gebeld. De opsporingsambtenaren hebben, onafhankelijk van het kenteken, nog eens bevestigd dat het om dezelfde bestelbus ging als in de ochtend, door de getuige te laten aanwijzen om welke bus het ging. De getuige vertelde daarbij dat hij had gezien dat de betrokkenen de sleutel op de achteras legden, en de politie trof vervolgens bij het zoekend rondkijken rond de bus een sleutel aan op de achteras. Onder deze omstandigheden, acht de rechtbank het vermoeden van de opsporingsambtenaren gerechtvaardigd dat er drugs in deze bestelbus aanwezig waren. Op grond van voornoemde bepalingen hadden zij daarom de bevoegdheid tot doorzoeking van de laadruimte van de bestelbus.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek hebben plaatsgevonden, die op grond van artikel 359a Sv moeten leiden tot (primair) niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, (subsidiair) integrale bewijsuitsluiting of (meer subsidiair) strafvermindering. De raadsman heeft (meest subsidiair) integrale vrijspraak bepleit.
3.3.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot het oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
De foto’s in het dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank van voldoende kwaliteit om een herkenning op te baseren. Het verweer van de verdediging dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken omdat de herkenningen inhoudelijk onbetrouwbaar zouden zijn, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 9 november 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente]
opzettelijk aanwezig heeft gehad 270 dozen, inhoudende cilinders gevuld met distikstofmonoxide (lachgas);
2
hij op 25 februari 2024 tot en met 9 november 2024 te [plaats] ,
gemeente [gemeente] opzettelijk heeft verkocht, verstrekt en vervoerd,
meer
derehoeveelhede
ndistikstofmonoxide (lachgas).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, en daarnaast tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat strafvermindering moet volgen wegens vormverzuimen in het vooronderzoek.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van het feit
De verdachte heeft 270 dozen (540 kilogram) lachgascilinders aanwezig gehad, en over een periode van 8,5 maand gehandeld in lachgas. Het gebruik van lachgas is verslavend en brengt gezondheidsrisico’s met zich. Extreem lachgasgebruik kan leiden tot neurologische schade (waaronder verlamming) en psychiatrische stoornissen.
De verdachte heeft onder meer in zijn eigen straat gehandeld in lachgas. Daarmee heeft hij overlast en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt voor zijn buurtgenoten. Bovendien heeft de verdachte kort nadat hij geschorst was uit de voorlopige hechtenis, een van de getuigen in deze zaak voor diens woning aangesproken over de beveiligingscamera die de verdachte had gefilmd terwijl die lachgas aan het laden en lossen was. Dit heeft bij de getuige angst veroorzaakt voor wat (de vrienden van) de verdachte hem zouden kunnen aandoen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij op deze manier heeft geprobeerd een getuige te intimideren tijdens zijn schorsing.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juni 2025. Daarop staan geen vergelijkbare feiten die strafverzwarend zouden moeten meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 juni 2025. De reclassering schrijft onder meer dat de verdachte sinds zijn schorsing goed meewerkt aan begeleiding door de reclassering en een coach van E-25. Ook is hij bezig met het aflossen van zijn schulden.
De reclassering schat de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, in als laag. Het advies van de reclassering is om bij veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden (1) een meldplicht bij de reclassering, (2) de verplichting de ambulante behandeling bij E-25 voort te zetten, (3) de inspanningsverplichting om zinvolle dagbesteding te vinden en te behouden, en (4) de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden lachgas en handel in lachgas over een langere periode, worden in de regel (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Vanwege de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat ook in dit geval niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte wordt begeleid om in de toekomst betere keuzes te maken en zich los te maken van mensen in zijn omgeving die zich bezig houden met lachgas. De op te leggen gevangenisstraf zal daarom deels voorwaardelijk worden opgelegd, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank er in dit geval geen meerwaarde in om naast de gevangenisstraf ook een taakstraf op te leggen.
Zoals hiervoor al is overwogen hebben geen vormverzuimen in het vooronderzoek plaatsgevonden, zodat er geen reden is tot strafvermindering op de voet van 359a Sv.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te melden duur en met een voorwaardelijk deel passend en geboden.
De voorlopige hechtenis
De verdachte is per 3 maart 2025 door de politierechter geschorst tot aan de einduitspraak in deze zaak. De politierechter heeft daartoe de persoonlijke belangen van de verdachte en het feit dat de nadere zitting pas over vier maanden kan plaatsvinden in overweging genomen.
De rechtbank verstaat het recente arrest van de Hoge Raad 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987 zo, dat de rechtbank ambtshalve moet afwegen of het aflopen van de schorsing van de voorlopige hechtenis nog steeds noodzakelijk is, of dat een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis op zijn plaats is.
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting zijn persoonlijk belang bij zijn vrijheid toegelicht. De verdachte heeft na zijn schorsing een baan gevonden, werkt mee aan begeleiding door de reclassering en door een coach van E-25, en de verdachte is van plan een opleiding te gaan volgen.
Daar staat het strafvorderlijk belang bij vrijheidsbeneming tegenover. Om het gewicht van dat belang te bepalen, weegt de rechtbank ten eerste mee dat bij dit vonnis aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd die langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten tweede weegt mee dat het recidivegevaar naar het oordeel van de rechtbank aan gewicht heeft gewonnen, omdat de verdachte op geen moment openheid van zaken gegeven heeft over zijn beweegredenen en tijdens zijn schorsing op een intimiderende wijze contact heeft gezocht met zijn buurman die in deze strafzaak getuige is. Omdat de verdachte aan de reclassering geen openheid van zaken geeft, is ook niet duidelijk hoe het herhalingsgevaar met voorwaarden zou kunnen worden beperkt.
Naar het oordeel van de weegt het strafvorderlijk belang op dit moment zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte niet opnieuw wordt geschorst en dat de voorlopige hechtenis voortduurt totdat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich tijdens de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH, Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich tijdens de proeftijd laat begeleiden door een coach van E-25 of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de hulpverlener geeft voor de begeleiding;
- zich tijdens de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van betaald werk, met een vaste structuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, en als de reclassering dit nodig vindt meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden en om de veroordeelde daarbij te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Meester, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. H.G. Egter van Wissekerke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Ginkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 9 november 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente]
opzettelijk aanwezig heeft gehad 270, althans een of meeer, dozen, inhoudende cilinders gevuld met distikstofmonoxide (lachgas), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op of omstreeks 25 februari 2024 tot en met 9 november 2024 te [plaats] ,
gemeente [gemeente] opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meer hoeveelhe(i)d(e) distikstofmonoxide (lachgas), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Bijlage - bewijsmiddelen
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het voorgeleidingsdossier van politie eenheid Den Haag met zaakregistratienummer PL1500-2024370561. Bij de paginanummers wordt steeds vermeld of het gaat om pagina’s uit het voorgeleidingsdossier (p. 1 t/m 143), het eerste aanvullend proces-verbaal (p. 1 t/m 43) of het tweede aanvullend proces-verbaal (p. 1 t/m 19). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt voor het bewijs van de feiten waarover zij blijkens hun inhoud gaan.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 maart 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 18-24):
De collega's van het flexteam hebben op vrijdag 23 februari 2024, om 20:30 uur de camera geplaatst op de [straatnaam 1] te [plaats] .
Op zondag 25 februari 2024, om 2:09:16 uur zag ik dat er een grijze Volkswagen Up kwam aangereden. Ik zag vervolgens om 02:11:02 uur een persoon uit de woning aan de [adres 1] te [plaats] kwam gelopen.
Ik herkende deze persoon als zijnde [de verdachte] . Ik zag de lichten zijn voertuig voorzien kenteken [kenteken 3] knipperen, waardoor ik wist dat hij zijn voertuig open klikte. Ik zag dat hij vervolgens zijn kofferbakklep opende. Ik zag dat de persoon die ik herkende als zijnde [de verdachte] twee dozen uit zijn kofferbak pakte en vervolgens naar de Volkswagen Up liep. Ik zag dat de dozen zwaar waren, omdat ik zag dat hij de dozen met twee handen tilde. Ik zag dat de afmeting van de dozen ongeveer 45 centimeter breed bij 10 centimeter hoog. Ik zag dat de andere persoon de twee dozen overpakte en in de kofferbak van zijn voertuig legde.
Ik zag dat [de verdachte] met zijn linkerhand de kofferbak afsloot en de zijdeur van de achterbank aan de bijrijderskant opende. Ik zag dat [de verdachte] daar een soort gelijk blauw papier pakte en aan de andere persoon gaf. Ik zag dat de persoon vervolgens iets aan [de verdachte] gaf. Ik zag dat [de verdachte] dit aanpakte en de persoon een boks gaf. Ik zag dat [de verdachte] in totaal 10 dozen had overgebracht naar het voertuig van de andere persoon.
Op zondag 25 februari 2024 om 20:22:55 uur zag ik dat er een blauwe Renault Clio voorzien van kenteken [kenteken 4] kwam aangereden. Ik zag dat daar een persoon uitstapte en richting de woning van [de verdachte] liep. Ik zag dat hij met één been nog in de straat en één been in de tuin van [de verdachte] ging staan met zijn rug naar de camera. Door onderzoek is bekend dat daar de afvalcontainers stonden. Ik zag dat hij met zijn linkerhand iets optilde, waarvan ik dacht dat het de deksel van de container was.

2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 november 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 25-27):

De collega's van het flexteam hebben op vrijdag 8 maart 2024, om 22.00 uur de camera geplaatst op de [straatnaam 1] te [plaats] .
Ik zag op de beelden dat op zaterdag 9 maart 2024 omstreeks 01:00:29 een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 5] de straat in kwam gereden. Deze auto werd bij het huis van verdachte geparkeerd. Uit onderzoek naar het kenteken werd bekend dat de auto geregistreerd staat op [naam 1] , waarbij veel verdachte situaties stonden geregistreerd zoals het aantreffen van gebruikershoeveelheden softdrugs. Tevens is verdachte een keer staande gehouden met deze persoon voor transport gevaarlijke stoffen. Verdachte stapte ook uit deze auto.
Ik zag dat om 01:02:14 uur een persoon uitstapte aan de bestuurderskant. Ik herkende deze persoon als zijnde [de verdachte] . Ik zag dat hij de deksel van de afval container optilde en weer dicht deed. Ik zag dat hij niets in de container gooide. Ik zag dat hij vervolgens om 01:04:03 de deur van het voertuig dichtdeed. Ik zag dat hij met de sleutel het voertuig op slot deed en de sleutel op het linker achterwiel neerlegde.

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 november 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 51-53):

Ik, verbalisant [verbalisant 1] , bekeek historische gegevens in het politiesysteem omtrent de registraties, waarbij [de verdachte] was betrokken.
Ik las dat op 26 maart 2023 om 23.40 uur, [de verdachte] werd aangehouden voor transport gevaarlijke stoffen over de weg van 14 lachgascilinders, rijden onder invloed van verdovende middelen en witwassen. Ik las dat er bij [de verdachte] een geldbedrag van 1972,45 euro werd aangetroffen.

4. Het proces verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 17 november 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 28-30):

Op zondag 29 september 2024, omstreeks 22.00 uur was ik, [getuige 2] , getuige van een verdachte situatie op de Koningin Wilhelminastraat te Nootdorp.
Ik zag dat er elke keer dozen werden overgeladen vanuit een Mercedes Sprinter voorzien van kenteken [kenteken 6] . Ik zag dat dit gebeurde vanaf ongeveer 12 september 2024, iedere avond tussen 20.00 en 22.00 uur. Ik zag dat deze dozen in verschillende voertuigen werden geladen, waarvan ik de volgende voertuigen vaak zag:
- Zwarte Audi voorzien van kenteken [kenteken 2]
Ik zag dat de bestuurder van de Audi er als volgt uit zag:
- Man
- Blank
- Bruin haar
- Achterover gekamd
- lang
- dun
Ik denk dat deze man woont in de [straatnaam 2] te [plaats] . Ik zag namelijk dat hij zijn Audi daar steeds parkeerde en ik zag ook dat hij lopend vanaf die straat weleens richting de bestelbus liep. Ik zag dat hij dan vervolgens in de bestelbus wegreed en later weer met de bestelbus terugkwam.
Ik zag dat de dozen niet zwaar waren, want ik zag dat ze ze ook weleens vervoeren in een tasje.
Ik zag dat deze man regelmatig de sleutel van het achteras van het wiel pakte. Ik zag dat hij dan iets uit de bestelbus pakte en vervolgens de sleutel op het achteras van het wiel neerlegde. Ik zag dat dan vervolgens de man uit de [straatnaam 2] te [plaats] de sleutel pakte en wegreed met de bestelbus.
Ik zag bijna iedere avond dat er dozen uit de bestelbus werden gehaald en overgebracht naar de andere voertuigen. Ik zag dat de man uit de [straatnaam 2] te [plaats] kwam aangereden met zijn voertuig, waarna de jongens kwamen aanrijden.

5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 15 november 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 45-47)

Op zaterdag 9 november 2024, omstreeks 11.10 uur, was ik, [getuige 1] getuige van een verdachte situatie. Ik ging de hond uitlaten en ik zag dat er toen op het parkeerterrein een witte Mercedes bus voorzien van kenteken [kenteken 1] stond geparkeerd. Ik zag vanuit de verte een wit voertuig en ik zag dat er spullen uit de witte Mercedes bus in het witte voertuig werden geladen. Ik kon niet zien wat er werd overgeladen. Ik zag dat dit witte voertuig vervolgens wegreed. Ik zag dat er twee mannen heen en weer liepen.
Ik zag dat er vervolgens een zwarte Audi voorzien van kenteken [kenteken 2] kwam aangereden en dat deze haaks voor de witte Mercedes bus parkeerde. Ik zag dat de bestuurder uitstapte en ik kan deze bestuurder als volgt omschrijven:
- Man;
- Bruin haar achterover gekamd;
- blanke huidskleur;
- 23 a 24 jaar;
- Zwarte winterjas;
- Spijkerbroek;
- Wit met zwarte schoenen.
Ik zag dat de bestuurder de boel in de gaten hield. Ik zag dat hij om zich heen keek en ik zag dat hij ook naar boven keek. Ik zag dat hij voortdurend aan het bellen was en vervolgens zag ik dat hij naar de achterband van het voertuig liep. Ik zag dat hij het voertuig ineens open klikte. Ik zag dat hij om het voertuig liep en de zijdeur van de witte Mercedes bus opende. Ik zag dat hij vervolgens 8 a 10 kartonnen doosjes uit het voertuig pakte. Ik zag de verpakkingen en ik wist dat dit om lachgas ging. Ik herkende dit omdat dit de afval is wat hier op het parkeerterrein zwerft. Ik zag dat hij deze doosjes aan de rechterkant van de Audi op de achterbank neerlegde. Ik zag dat hij de Mercedes bus afsloot.
Ik zag dat er volgens een zwarte Polo kwam aangereden. Ik zag dat dit voertuig niet parkeerde in een parkeervak, maar midden op de parkeerplaats. Ik zag dat er twee personen vanuit de Polo in de Mercedes bus stapte en ik zag dat de andere voertuigen ook wegreden. Ik zag dat de Mercedes bus in de richting van Ypenburg wegreed en ik zag dat de Audi in de richting van de Kerkweg te [plaats] reed.
Op zaterdag 9 november, omstreeks 20.00 uur, was ik opnieuw getuige van een verdachte situatie. Ik ging de hond uitlaten en ik zag dat diezelfde voertuigen weer terug waren en ik zag dat ze vervolgens weggingen.
Ik zag dat om 23.00 uur de Mercedes Benz bus weer terug was. Ik zag dat er een voertuig gelijkend op diezelfde polo naast het voertuig stond geparkeerd en ik zag dat er iemand op de motorkap van het voertuig een sigaret aan het roken was. Ik hoorde dat die man tegen mannen in de bus aan het praten was. Ik kon niet verstaan wat zij zeiden. Ik heb vervolgens de politie gebeld. Ik zag dat dat de zwarte polo wegreed en ik zag dat de Mercedes bus achterbleef.

6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 november 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 48-50):

Ik, verbalisant [verbalisant 3] , verklaar het volgende: Op zaterdag 9 november 2024 omstreeks 23.09 uur was ik belast met een toezichtdienst.
Een melder had gezien dat er eerder in de ochtend een persoon was meegenomen in verband met lachgas en zag dat er nu een Mercedes bus op het parkeerterrein van [voetbalclub] stond met een ronkende motor.
Wij reden omstreeks 23.21 uur op diezelfde dag het parkeerterrein aldaar op en zagen daar een witte Mercedes Sprinter staan voorzien van kenteken [kenteken 1] .
Ik scheen in de wielkast met mijn zaklamp en zag dat achter het achterwiel op de ophanging van het voertuig een sleutel lag van het voertuig. Ik besloot om deze sleutel te pakken. Ik zag dat politie-collega [verbalisant 4] overleg pleegde met de hulp officier van justitie. Ik hoorde na geruime tijd dat we in het voertuig mochten kijken. Ik klikte op de sleutel, zodat deze van het slot ging. Ik zag dat politie-collega [verbalisant 5] de zijdeur van het voertuig opende, waarna ik zag dat de laadruimte vol stond met lachgas.

7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 november 2024, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 57-59):

Op zaterdag 9 november 2024 was ik, verbalisant [verbalisant 4] , naar aanleiding van de melding van getuige [getuige 1] naar de parkeerplaats van [voetbalclub] gegaan.
Ik zag dat [getuige 1] een witte Mercedes bestelbus aanwees voorzien van kenteken [kenteken 1] . Ik hoorde melder [getuige 1] zeggen dat de sleutel mogelijk op het achterwiel zou liggen. Melder had namelijk gezien dat de personen rondom dit voertuig dit een aantal keer voorheen ook deden.
Ik zag dat er in de laadruimte van de bestelbus twee (2) pallets stonden. Ik zag dat de achterste pallet volledig gesealed was en dat de voorste pallet opengebroken was. Ik, verbalisant [verbalisant 4] zag dat er allemaal grijze dozen op de pallets stonden. Ik zag dat er op deze dozen stond: "Nitrousoxide UN1070". Ambtshalve weet ik, verbalisant [verbalisant 4] dat het hier gaat om dozen waarin lachgascilinders worden verpakt.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] heb vervolgens samen met politie-collega [verbalisant 6] de dozen geteld. Ik zag dat er op de ene pallet honderdacht (108) dozen stonden en op de andere pallet honderdtweeënzestig (162) dozen stonden. Totaal lagen en tweehonderdzeventig (270) dozen in genoemde bestelbus.

8. Het proces-verbaal van herkenning persoon door een opsporingsambtenaar, opgemaakt op 10 november 2023, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 39-41):

Ik, verbalisant [verbalisant 2] , verklaar het volgende:
Op zaterdag 9 november 2024 kreeg ik via de mail een aandachtvestiging van [verbalisant 4] . Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
Op het parkeerterrein, gelegen achter voetbalvereniging [voetbalclub] te [plaats] , is te zien dat er voor mij, ambtshalve bekend als zijnde lachgascilinders, vanuit een witte bus een zwarte Audi worden ingeladen. Hierop is de man te zien die deze cilinders overhevelt.
De persoon op foto 1 en de persoon op foto 2 herken ik als: [de verdachte] .
9.
Het proces-verbaal van bevindingen , opgemaakt op 7 januari 2025, voor zover inhoudende (eerste aanvulling procesdossier, p. 5-7):
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , verklaar het volgende:
Op zaterdag 9 november 2024, werd er een eenheid van bureau [gemeente]
gestuurd naar de parkeerplaats van voetbalvereniging [voetbalclub] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , was
deze dag belast met de wijkzorg in de functie als wijkagent. Op de parkeerplaats aan
de zijde van de Laan van [plaats] vond er volgens melder een verdachte situatie
plaats.
Op 9 november 2024 ontving ik van de melder een aantal foto's. Op de foto's was de zwarte Audi te zien met daarbij een blanke man. Op de foto's zag ik dat de man in beide handen een langwerpige doos vasthield en ik zag dat de man deze dozen op de achterbank van de zwarte auto legde. Ik zag dat er op de achterbank al meerdere van deze langwerpige dozen lagen.
Nadat ik de foto's bekeken had, zag ik, als wijkagent [plaats] , een voor mij bekend persoon. Ik herkende deze persoon voor 100% als zijnde:
[de verdachte] .
Ik heb vervolgens de 3 foto's die ik gekregen had van de melder afzonderlijk met de collega's van het drugsteam gedeeld. Ik heb hen de simpele vraag gesteld: "herkennen jullie deze man op de foto's ".

10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 januari 2025, voor zover inhoudende (eerste aanvulling procesdossier, p. 8-9):

Ik, verbalisant [verbalisant 1] heb twee herkenningen voor twee verschillende incidenten opgemaakt te weten de situatie op 29 september 2024 en de situatie op 9 november 2024. Collega [verbalisant 2] heeft van de situatie op 9 november 2024 afzonderlijk een herkenning opgemaakt.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 9 november 2024 foto's toegezonden van verbalisant [verbalisant 2] en hij vroeg of ik de persoon op deze foto's herkende. Ik zag dat er onder deze foto's geen naam was genoemd. Ik herkende verdachte [de verdachte] op deze foto's.

11. Het geschrift, namelijk een huurovereenkomst, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 106-107):

Sixt
Huurovereenkomst
Vertrek: 20.09.2024
Terugkomst: 11.10.2024
Huurder/Bestuurder: [de verdachte]
Kenteken: [kenteken 7]
Model: Audi A4.

12. Het geschrift, namelijk een huurovereenkomst, voor zover inhoudende (voorgeleidingsdossier, p. 108):

KMvrijhuren.nl
Huurovereenkomst
Huurder: [de verdachte]
Kenteken: [kenteken 1]
Merk/type: Mercedes-Benz Sprinter
Kleur: Wit
Vertrek: 15 okt 2024
Retour: 15 nov 2024.

13. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 januari 2025, voor zover inhoudende (tweede aanvulling procesdossier, p. 11-14):

Ik, verbalisant [verbalisant 1] , verklaar het volgende. Door middel van een vordering 126nd lid 1 Strafvordering heb ik de bankgegevens van verdachte [de verdachte] ontvangen van BUNQ en REVOLUT banken.
Ik las dat verdachte [de verdachte] vanaf 3 juli 2022 een bankrekening had bij REVOLUT met het bankrekeningnummer [bankrekening] . Ik heb de bankafschriften bekeken op opmerkelijke transacties. Mede omdat de verdachte had verklaard dat hij geen werk en geen inkomen had en leefde van het geld wat hij af en toe van zijn moeder kreeg en wat hij had gewonnen in het casino.
Ik heb alle personen bevraagd die genoemd werden op de bankafschriften.
Inkomend:
- 24/10/2024 04.37 uur Payment from [naam 2] 800,00 euro
- 17/10/2024 04.08 uur Payment from [naam 2] 600,00 euro
Ik bevroeg de persoon [naam 2] in ons bedrijfsprocessensysteem. Ik zag dat deze persoon twee keer veroordeeld was voor transport gevaarlijke stoffen over de weg (lachgas).
- 26/08/2024 20.08 uur Payment from Hr [naam 3] 200,00 euro
Ik bevroeg de persoon [naam 3] in ons bedrijfsprocessensysteem. Ik zag dat deze persoon één keer veroordeeld was voor bezit softdrugs (lachgas) en één keer veroordeeld voor transport gevaarlijke stoffen over de weg (lachgas).
- 26/07/2024 22.35 uur Payment from [bedrijf] 2015,00 euro
Ik bevroeg het bedrijf [bedrijf] in het bedrijvenregister en ik zag dat de hoofdvestiging van dit bedrijf op de [adres 2] te Amsterdam gevestigd was. Ik zag dat op dit adres een manspersoon stond ingeschreven die mij bekend werd als zijnde: [naam 4] geboren op [geboortedatum 2] 1998 te Amsterdam. Ik zag dat deze persoon twee keer veroordeeld was voor het bezit softdrugs (lachgas).
- 25/07/2024 22.35 uur Payment from [naam 5] 1400,00 euro
Ik bevroeg de persoon [naam 5] in ons bedrijfsprocessensysteem. Ik zag dat deze persoon op 14/10/2024 veroordeeld was voor bezit softdrugs (lachgas).
- 29/03/2024 16.53 uur Payment from [naam 6] 11,00 euro
Ik bevroeg de persoon [naam 6] in ons bedrijfsprocessensysteem. Ik zag dat deze persoon op 11/10/2024 veroordeeld was voor bezit softdrugs (lachgas). Ik zag dat deze persoon meerdere malen gecontroleerd was met verdachte [de verdachte] .