Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiseres gegrond?
3. De minister heeft de aanvraag op 11 mei 2024 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 Eiseres heeft de minister op 12 mei 2025 in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiseres inmiddels is gehoord op haar asielmotieven. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om aan de minister een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiseres bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de minister om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke nadere beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de minister eerst nog een voornemen moet nemen en dat eiseres daarop vervolgens nog haar zienswijze mag geven. De rechtbank sluit in dit verband aan bij de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20205. De nadere beslistermijn vangt aan na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.6 In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet)7 was bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend was. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Aanvankelijk heeft de minister de beslistermijn onder toepassing van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd. De minister heeft deze WBV echter weer ingetrokken (IB 2025/28). Als gevolg hiervan geldt voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2024 weer een beslistermijn van zes maanden.
4 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7 De Tijdelijke wet was van kracht van 11 juli 2021 tot 15 april 2025 en is op deze zaak nog van toepassing.
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hanteren.9 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
9. Met ingang van 15 april 2025 zijn in vreemdelingenzaken de wettelijke bepalingen met betrekking tot de bestuurlijke dwangsom niet meer van kracht.10 Dit is slechts anders als de minister vóór 15 april 2025 niet tijdig heeft beslist én de minister eveneens vóór die datum in gebreke is gesteld. Deze omstandigheid doet zich in deze zaak niet voor. De rechtbank kan de hoogte van de verbeurde dwangsom daarom niet vaststellen.
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.