ECLI:NL:RBDHA:2025:1535
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en verblijf als familie- en gezinslid
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders en verblijf als familie- en gezinslid voor zijn broers en zussen. Eiser heeft de aanvragen op 13 september 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn verlengd, maar heeft uiteindelijk geen besluit genomen, waardoor eiser op 27 september 2024 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is op 12 november 2024 ingesteld en is tijdig, aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet op tijd heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met de mogelijkheid van een langere termijn indien nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser verzoekt ook om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die op € 1.442 worden vastgesteld. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser en het griffierecht.
De uitspraak is gedaan op 5 februari 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.