ECLI:NL:RBDHA:2025:1537
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders en gezinshereniging voor zijn zusje en broertjes. Eiser heeft de aanvragen op 8 november 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is echter verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de minister op 4 juni 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 12 november 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet op tijd heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn van acht weken wordt opgelegd. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser verzoekt ook om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die worden vastgesteld op € 1.442. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 187 worden vergoed.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit bekend te maken. Indien er nader onderzoek nodig is, moet dit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, en is openbaar gemaakt.