ECLI:NL:RBDHA:2025:15549
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en kinderen. De aanvraag is ingediend op 28 juni 2024, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 26 december 2024 viel. Eiser heeft de minister op 3 februari 2025 in gebreke gesteld, en het beroep is op 25 februari 2025 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen de gestelde termijn een besluit bekend te maken.