ECLI:NL:RBDHA:2025:15612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan, waarbij het beroep gegrond is verklaard. Eiseres had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld na de ingebrekestelling van verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden en legt een termijn van acht weken op voor het nemen van een besluit. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De proceskosten van eiseres zijn vastgesteld op € 453,50. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de toepassing van het fifo-principe door verweerder, maar ziet geen aanleiding om andere termijnen te hanteren. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.784

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseresV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Brakel).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (referent).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Referent heeft de aanvraag ingediend op 14 mei 2024. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. [2] Onder verwijzing naar de laatste volzin van dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 12 november 2024 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Referent heeft verweerder op 3 december 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 7 januari 2025 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Verweerder hanteert per 15 januari 2024 het ‘first-in first-out’(fifo)-principe om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter, eerlijker en voorspelbaarder te maken. De aanvraag van eiseres wordt volgens dit principe naar verwachting in juni 2026 in behandeling genomen. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom primair om het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag pas in behandeling te nemen op het moment dat verweerder de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag in behandeling te nemen. Subsidiair verzoekt verweerder om een zo ruim mogelijke beslistermijn op te leggen.
5. Verweerder verzoekt in dat verband om een termijn op te leggen in lijn met de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 16 augustus 2024 [3] te weten vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe in behandeling zal worden genomen. In dit geval is dat juni 2026. Als dat niet wordt gevolgd, dan vindt verweerder gelet op de bestaande beslispraktijk een beslistermijn van twintig weken redelijk. Gelet op het doel van werken volgens het fifo-principe, zonder daarbij de financiële prikkel uit te schakelen, verzoekt verweerder om de rechtelijke dwangsom vast te stellen op € 50 per dag, met een maximum van € 7.500.
Geeft het fifo-principe aanleiding voor een ruimere beslistermijn?
6. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
7. De rechtbank gaat er reeds van uit dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, [4] en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024. [5] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
8. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 mei 2025 [6] geoordeeld dat de toepassing van het fifo-principe door verweerder geen aanleiding geeft om afstand te nemen van haar uitspraken van 3 juli 2024 en het daarin geboden kader met beslistermijnen. De rechtbank ziet in het door verweerder gestelde daarom ook geen aanleiding om andere termijnen te hanteren.
9. In het geval van eiseres heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiseres meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Kan de rechter een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit aanhouden?
10. De rechtbank ziet in wat door verweerder is aangevoerd geen aanleiding om de behandeling van dit beroep aan te houden. Dit is namelijk in strijd met de wet en de hiermee beoogde rechtsbescherming bij niet tijdige besluitvorming. [7]
De hoogte van de dwangsom
11. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat een dwangsom van € 100 voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000 redelijk is. Uit het verweerschrift volgt dat verweerder om een lagere dwangsom vraagt omdat hij er op voorhand van uitgaat dat hij de uitspraak niet na zal leven. Dit strookt niet met de bedoeling van de dwangsom als middel om het bestuursorgaan tot beslissen te bewegen.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro) ;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.De aanvraag wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen. Zie artikel 1.27 in samenhang met artikel 1.24 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit betekent dat de beslistermijn als bedoeld in artikel 2u, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing is.
4.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
6.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2025:2337.
7.Zie rechtsoverweging 13.7 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2337.