ECLI:NL:RBDHA:2025:15635
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister baseerde zijn besluit op de stelling dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.A. Palm, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom hij gebruik maakte van een standaard voornemen en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing zou zijn vanwege recente informatie van Amnesty International over de situatie in Zweden.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 behandeld en direct uitspraak gedaan. In de uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit is ingegaan op de relevante elementen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die de overdracht aan Zweden onevenredig hard zouden maken. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.