In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 11 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft op 5 augustus 2025 de maatregel opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring tot aan de opheffing rechtmatig was, en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko was. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat hij nooit geregistreerd had gestaan in Marokko en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de maatregel eerder op te heffen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.