ECLI:NL:RBDHA:2025:15682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.36503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 11 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft op 5 augustus 2025 de maatregel opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring tot aan de opheffing rechtmatig was, en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko was. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat hij nooit geregistreerd had gestaan in Marokko en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de maatregel eerder op te heffen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.36503

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. De minister heeft op 11 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De minister heeft op 5 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al viermaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 juni 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. De rechtbank toetst in dit geval alleen of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 juni 2025 tot en met de opheffing van de maatregel op 5 augustus 2025 rechtmatig was.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert aan dat er in de onderliggende beoordelingsperiode geen zicht was op uitzetting. In mei is een nieuw dactyloscopisch profiel verstuurd aan de Marokkaanse vertegenwoordiging. Onduidelijk blijft wat de reden was van dit herhaalde verzoek. Eiser heeft in het vertrekgesprek aangegeven dat zijn personalia niet bekend zijn en dat het aanleveren van dit profiel de enige wijze is waarop een reisdocument kan worden verkregen. Volgens eiser ligt het voor de hand te vragen waarom opnieuw een aanvraag voor een nieuw profiel is gedaan. Als het oude profiel namelijk goed was, is het de vraag waarom men een nieuw profiel wenste, aangezien het profiel dan nergens op zou matchen. Een tweede test met een nieuwe set lijkt als dubbele verificatie te zijn gevraagd. Samengenoemd met het feit dat eiser al heeft verklaard nooit zijn vingerafdrukken te hebben afgegeven, maakt dit volgens eiser op voorhand duidelijk dat er geen bevestiging zou komen van zijn identiteit en nationaliteit en dat er daarom geen zicht was op uitzetting.
4.1.
Daarnaast stelt eiser dat er al bij de aanvang van de onderliggende beoordelingsperiode met een lichter middel had kunnen worden volstaan. Eiser is op 5 augustus 2025 in vrijheid gesteld en hem is een meldplicht opgelegd. Eiser begrijpt niet waarom dit niet eerder had kunnen plaatsvinden. Hij stelt dat hij meewerkend is en eerder ook een meldplicht heeft nageleefd.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat tot aan de opheffing van de maatregel het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbrak. De Marokkaanse autoriteiten hebben op 2 mei 2025 verzocht om een nieuw dactyloscopisch profiel, waarop een nieuwe set vingerafdrukken is verzonden. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de vingerafdrukken opnieuw zijn verzonden, zodat deze kunnen worden gecontroleerd tegen de vingerafdrukken die bij de afgifte van een Marokkaanse identiteitskaart worden afgegeven. Eiser heeft zijn stelling dat hij nooit geregistreerd heeft gestaan in Marokko, geen documenten heeft gehad en dus ook geen vingerafdrukken heeft afgegeven, onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de minister erop heeft gewezen dat eisers verklaringen niet overeenkomen met de informatie over de verplichting van het verkrijgen van een identiteitskaart. Meerderjarigen dienen namelijk in Marokko te beschikken over een identiteitskaart. Eiser was 27 jaar oud bij zijn vertrek uit Marokko. Dit betekent dat de verklaringen van eiser niet overeenkomen met deze algemene informatie. Ook de stelling van eiser dat de Marokkaanse autoriteiten alleen nationaliteitsbevestigingen afgeven op basis van het dactyloscopisch profiel, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel, omdat hij deze stelling niet heeft onderbouwd. Verder was de lp [3] -aanvraag nog onder de aandacht, liep het onderzoek nog en waren er in deze periode geen aanknopingspunten dat de Marokkaanse vertegenwoordiging geen lp aan eiser zouden afgeven.
5.1.
De rechtbank overweegt dat zij in haar eerdere uitspraak van 7 maart 2025 [4] al heeft geoordeeld dat sprake is van een onttrekkingsrisico en dat het toepassen van een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de minister gedurende de onderliggende beoordelingsperiode eerder een lichter middel had moeten toepassen.
5.2.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister, gelet op de duur van de bewaring, nog niet is gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De rechtbank is ook geen feiten en omstandigheden gebleken die voor de minister aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen.
5.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt dat de minister op 4 juli 2025 en 24 juli 2025 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast zijn er drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd, waarvan het laatste gesprek op 5 augustus 2025 heeft plaatsgevonden. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
5.4.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2025:10739.
3.Laissez-passer.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2025:3443.