ECLI:NL:RBDHA:2025:15749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.33703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 22 juli 2025 niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 19 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar broer als tolk aanwezig waren, maar de gemachtigde van eiseres zich had afgemeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening (Dvo) bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiseres heeft aangevoerd dat haar dochter in Nederland verblijft en een aanvraag voor gezinshereniging heeft ingediend, maar de rechtbank stelt vast dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Denemarken onevenredig hard zou zijn.

De rechtbank wijst erop dat de Dvo niet bedoeld is om gezinshereniging te realiseren, behalve in specifieke gevallen. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de aanvraag aan zich te trekken en dat de enkele omstandigheid dat de dochter van eiseres een aanvraag heeft ingediend, onvoldoende is om te concluderen dat de overdracht aan Denemarken onevenredig hard zou zijn. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en de uitspraak is openbaar gemaakt op 22 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.33703
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kind [minderjarige] ,V-nummer: [V-nummer 2] (gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] , de broer van eiseres, als tolk en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiseres heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om overname gedaan, omdat aan eiseres in het kader van gezinshereniging met haar echtgenoot door Denemarken een verblijfstitel en visum is verstrekt. Denemarken heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dvo.
Indirect refoulement
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van het Hof van 30 november 20232 en de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 12 juni 20243 volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aangezien niet in geschil is dat de minister ten aanzien van Denemarken uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, komt de rechtbank niet toe aan het toetsen van indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

7. Eiseres stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiseres aan dat haar dochter in Nederland verblijft en een aanvraag gezinshereniging heeft ingediend voor eiseres en haar zoon. De kans van slagen van deze aanvraag is volgens eiseres erg groot. Het is daarom niet efficiënt om eiseres aan Denemarken over te dragen nu deze beslissing nog niet is genomen. Dat maakt dat de voorgenomen overdracht getuigt van onevenredige hardheid.
8. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht. De minister gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
9. De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Dvo het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van een asielaanvraag is. De Dvo is niet bedoeld als middel om gezinshereniging te realiseren behoudens de uitzonderingen die staan opgenomen in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dvo. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020.4
10. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Denemarken
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 ECLI:EU:C:2023:934.
onevenredig hard is. Niet in geschil is dat de artikelen ten behoeve van gezinshereniging niet op de situatie van eiseres van toepassing zijn. De enkele omstandigheid dat de dochter van eiseres gezinshereniging heeft aangevraagd, is onvoldoende voor de conclusie dat de overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid. De eigen inschatting van eiseres dat de aanvraag gezinshereniging grote kans van slagen heeft en dat het niet efficiënt is dat zij eerst weer naar Denemarken moet, brengen ook niet mee dat sprake is van onevenredige hardheid. Eiseres heeft verder geen aanvullende omstandigheden aangevoerd waarom sprake zou zijn van onevenredige hardheid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijkt krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.