ECLI:NL:RBDHA:2025:15796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.36392 en NL25.37760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van twee maatregelen van bewaring opgelegd aan een Turkse vreemdeling. De eerste maatregel (maatregel I) werd op 2 augustus 2025 opgelegd, maar op 12 augustus 2025 opgeheven omdat er geen geldig terugkeerbesluit was. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat geregistreerd staat onder zaaknummer NL25.36392. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij dit beroep, omdat de maatregel was opgeheven en schadevergoeding was aangeboden voor de gehele periode van de bewaring.

De tweede maatregel (maatregel II) werd op 12 augustus 2025 opgelegd, maar eiser betoogde dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel doorwerkte in deze tweede maatregel. De rechtbank oordeelde dat de minister de maatregel te laat had omgezet naar een andere grondslag, wat een ernstig gebrek vormde. De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatigheid van maatregel I doorwerkte in maatregel II, waardoor deze ook als onrechtmatig werd beschouwd. De rechtbank heeft het beroep tegen maatregel II gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 25 augustus 2025. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.36392 en NL25.37760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. Bij besluit van 2 augustus 2025 (maatregel I) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen maatregel I beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding en staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.36392.
1.2.
De minister heeft maatregel I met ingang van 12 augustus 2025 opgeheven en aansluitend een nieuwe maatregel (maatregel II) opgelegd. De grondslag voor deze nieuwe maatregel van bewaring is artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Ook hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.37760.
1.3.
De rechtbank heeft beide beroepen op 22 augustus 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich op de rechtbank in Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep NL25.36392
2. Nu maatregel I is opgeheven omdat een geldig terugkeerbesluit ontbrak en de minister voor de gehele periode van de bewaring schadevergoeding heeft aangeboden evenals een proceskostenvergoeding, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] een belanghebbende slechts bij de rechtbank kan opkomen tegen een besluit, als hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft in die zin dat hij daardoor materieel in een gunstiger positie zou kunnen geraken. De rechtbank stelt vast dat maatregel I met ingang van 12 augustus 2025 is opgeheven en dat schadevergoeding is aangeboden voor de gehele periode van de bewaring. Dit is ook niet betwist door eiser. Nu de maatregel is opgeheven en volledige schadevergoeding is aangeboden valt niet in te zien hoe een oordeel op onderhavig beroep eiser in een gunstiger positie brengt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep tegen maatregel I.

Conclusie en gevolgen ten aanzien van beroep NL25.36392

4. Nu er geen sprake is van procesbelang concludeert de rechtbank dan ook tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Beroep NL25.37760
5. De minister heeft maatregel II opgelegd op 12 augustus 2025 en gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen.
6. Eiser betoogt dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel doorwerkt in deze tweede maatregel. Bovendien is de maatregel van 12 augustus 2025 onrechtmatig opgelegd, omdat de grondslagwijziging te laat heeft plaatsgevonden, nu eiser al op 8 augustus 2025 zijn asielwens heeft kenbaar gemaakt. Onder verwijzing naar het arrest Bouskoura van
4 oktober 2024 [3] voert eiser aan dat de minister door deze te late omzetting willekeurig en met enige vorm van kwade trouw heeft gehandeld. Ook heeft de minister nagelaten om in de maatregel uitleg te geven waarom de grondslag te laat is omgezet en om dit mee te wegen bij de belangenafweging, terwijl daar in e-mails voorafgaand aan de maatregel wel om was verzocht.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een onrechtmatigheid in de eerdere inbewaringstelling de daarop volgende inbewaringstelling in beginsel niet onrechtmatig maakt. [4] Alleen in het geval van een ernstige schending van een fundamenteel recht of van een opeenstapeling van ernstige gebreken voorafgaand aan de nieuwe maatregel kan van deze hoofdregel worden afgewezen. [5]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijke uitzondering en acht daarvoor het volgende van belang.
7.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel I is opgeheven, omdat het meeromvattend asielbesluit van 28 augustus 2024 (dat ook als terugkeerbesluit moet worden aangemerkt) niet op juiste wijze is uitgereikt. De minister heeft erkent dat eiser op
2 augustus 2025 ten onrechte in bewaring is gesteld, omdat er geen geldig terugkeerbesluit was. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het ontbreken van een terugkeerbesluit een ernstig gebrek. Een terugkeerbesluit vormt een eerste voorwaarde voor het in bewaring stellen van een vreemdeling die valt onder de werking van de Terugkeerrichtlijn. Het is dan ook aan de minister om voorafgaand aan de maatregel na te gaan of hieraan wordt voldaan. Deze controle heeft gezien de oplegging van maatregel I op dat moment niet plaatsgevonden. Uit de M113 volgt verder dat maatregel I op 12 augustus 2025 niet is opgeheven vanwege het ontbreken van een geldig terugkeerbesluit, maar omdat de grondslag van de maatregel niet langer juist was vanwege het indienen van een asielaanvraag. Eerst uit de brief van 20 augustus 2025 volgt dat het terugkeerbesluit van meet af aan ontbrak, zodat - naar het zich laat aanzien - ook pas op enig moment na de opheffing van maatregel I en na het opleggen van maatregel II dit gebrek is geconstateerd.
7.3.
Daar komt bij dat de maatregel bovendien te laat is omgezet; hetgeen tussen partijen niet in geschil is. Immers, volgens vaste rechtspraak dient de minister een maatregel van bewaring binnen twee dagen om te zetten naar een andere grondslag, wanneer deze niet meer op de juiste wettelijke grondslag berust. [6] Eiser heeft op 8 augustus 2025 een asielaanvraag ingediend. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 10 augustus 2025 de maatregel had moeten omzetten naar een andere grondslag, namelijk artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Omdat de maatregel pas op 12 augustus 2025 is omgezet, heeft eiser vanaf
11 augustus 2025 op de verkeerde grondslag in bewaring gezeten. De rechtbank is van oordeel dat ook dit een gebrek vormt.
7.4.
De stelling van de minister dat de KMar [7] door capaciteitsproblemen in het weekend geen omzettingen uitvoert, kan naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van eiser komen. Daarbij is van belang dat de maatregel in het geheel niet door de KMar is omgezet, zodat dat capaciteitsproblemen bij de KMar niet van invloed kunnen zijn op de vraag of een tijdige omzetting al dan niet mogelijk was. De rechtbank merkt op dat de omzetting bovendien niet op de maandag, maar op een dinsdag heeft plaatsgevonden, zodat niet gezegd kan worden dat de omzetting zo spoedig mogelijk na het weekend ter hand is genomen. De rechtbank concludeert dat maatregel I niet tijdig is omgezet, zodat sprake is van een bijkomend gebrek.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat, in het licht van deze omstandigheden, de onrechtmatigheid van maatregel I doorwerkt in maatregel II, waardoor deze maatregel van meet af aan als onrechtmatig dient te worden beschouwd. De duur van de voortduring van de evidente onrechtmatigheid door het ontbreken van het terugkeerbesluit, van aanvang af, en de relatieve eenvoud waarmee deze onrechtmatigheid voorkomen had kunnen worden in combinatie met het zonder reden te laat omzetten van de maatregel, levert naar het oordeel van de rechtbank een ernstige schending op van eisers fundamentele recht om in vrijheid gesteld te worden toen zijn bewaring onrechtmatig was. Hieruit volgt dat ook maatregel II van meet af aan onrechtmatig is opgelegd.
8. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen ten aanzien van beroep NL25.37760

9. Het beroep tegen maatregel II is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 augustus 2025.
9.1.
De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 14 x
€ 100,00,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,-.
9.2.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met als kenmerk NL25.36392 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met als kenmerk
  • beveelt de opheffing van de op 12 augustus 2025 opgelegde maatregel van bewaring met ingang van 25 augustus 2025;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ECLI:EU:C:2024:868.
4.Zie de Afdelingsuitspraak van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2096.
5.Zie de Afdelingsuitspraak van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
6.Zie de Afdelingsuitspraak van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1869.
7.Koninklijke Marechaussee.