ECLI:NL:RBDHA:2025:15825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en beëindiging verblijfsrecht met verzoek om schadevergoeding

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Poolse burger, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 10 augustus 2025, hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de beëindiging van zijn verblijfsrecht en dat hij pas op 10 augustus 2025 op de hoogte was gesteld van het verwijderingsbesluit van 4 april 2024. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het verwijderingsbesluit op rechtsgeldige wijze aan eiser was bekendgemaakt op 31 mei 2024, waardoor zijn vertrektermijn was aangevangen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37380

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Beëindiging verblijfsrecht
2. Eiser stelt dat het verwijderingsbesluit van 4 april 2024 niet op behoorlijke wijze is uitgereikt. Hij is pas tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 10 augustus 2025 bekend geraakt met dit besluit. Hij heeft daarbij verklaard dat hem nooit duidelijk is uitgelegd dat hij geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. [2] De aanwezige tolk heeft niets uitgelegd, enkel vragen gesteld. Deze gang van zaken is in strijd met artikel 30 van de Richtlijn. [3] Dit maakt dat eiser beroep doet op de uitspraak van de Afdeling [4] van 20 juni 2025 [5] , waaruit volgt dat een lidstaat een burger van de Unie van een andere lidstaat niet in bewaring mag stellen als deze burger op grond van de Verblijfsrichtlijn het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven. Nu eiser pas op 10 augustus 2025 is ingelicht over het besluit, is zijn verblijfsrecht op dat moment pas daadwerkelijk beëindigd. Hij bevond zich dan ook nog in de vertrektermijn en mocht niet in bewaring gesteld worden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beschikking van 4 april 2024, gelet op artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht [6] , op rechtsgeldige wijze aan eiser is bekendgemaakt op 31 mei 2024 door uitreiking aan hem in persoon. Uit het uitreikingsblad blijkt dat de beschikking in persoon is uitgereikt, waarbij de strekking daarvan met behulp van een tolk Pools (met [tolknummer]) aan hem is meegedeeld. Eiser heeft hiervoor getekend. Dit maakt dat eiser op 31 mei 2024 bekend is geraakt met de beëindiging van zijn verblijfsrecht en dat de vertrektermijn van vier weken op dat moment is aangevangen. Eiser heeft sindsdien zijn verblijf in het Nederlands grondgebied niet daadwerkelijk en effectief beëindigd. [7] Daarom moet worden aangenomen dat zijn huidige verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en dat het besluit van 4 april 2024 nog steeds werking heeft. Nu vaststaat dat op eiser een vertrekplicht rust en hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, is verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
Uittreksel Justitiële Documentatie (JD)
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij al meerdere keren met de politie in aanraking is gekomen en dat verweerder daarom een uittreksel JD had moeten opvragen. Verweerder had dit volgens eiser in beginsel voor het opleggen van de bewaringsmaatregel moeten doen, maar in ieder geval met het bekend worden van de vluchtgegevens. Door dit na te laten heeft verweerder zijn informatieplicht geschonden. Als gevolg hiervan kan volgens eiser niet worden getoetst of er sprake is van zicht op uitzetting en of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. De Afdeling heeft overwogen dat het opvragen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie een handeling is in het kader van de (feitelijke) uitzetting of overdracht en daarom in beginsel niet vereist voorafgaand aan de bewaring. [8] Uit het oogpunt van voortvarend handelen kan echter van verweerder worden verlangd dat hij wel voorafgaand aan de bewaring een uittreksel JD opvraagt en zo nodig contact met het Openbaar Ministerie opneemt, in het geval de vreemdeling in strafrechtelijke detentie zit, aansluitend op de strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst, en de uitzettings- of overdrachtsdatum bekend is. Die situatie doet zich in het geval van eiser niet voor nu hij na zijn strafrechtelijke aanhouding direct is overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel dan ook geen uittreksel JD hoeven opvragen.
6. Verder volgt uit paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vc [9] dat de uitzetting van een vreemdeling niet plaatsvindt als hij als verdachte van een misdrijf is aangehouden en het strafonderzoek door het OM niet is beëindigd. Verweerder mag wel tot uitzetting overgaan als het OM of het CJIB [10] hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar heeft gemaakt.
7. De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat het uittreksel JD inmiddels is toegevoegd aan het digitale dossier. Daaruit blijkt dat geen sprake is van een openstaande zaak betreffende een misdrijf. Verder volgt uit het uittreksel dat deze op 11 augustus 2025 is opgesteld, de dag nadat de maatregel van bewaring is opgelegd. Op 14 augustus 2025 is een vlucht aangevraagd en op de daaropvolgende dag zijn de vluchtgegevens bekend geworden. Het uittreksel was dus al opgevraagd voordat de vluchtgegevens bekend waren. Verweerder heeft dan ook, conform de eerder genoemde Afdelingsuitspraak, voortvarend gehandeld met het opvragen van het uittreksel JD. Daarnaast ontbreekt zicht op uitzetting niet, gelet op de geplande vlucht van 21 augustus 2025.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2025 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie pagina 3 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 10 augustus 2025.
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Als bedoeld in het arrest FS van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3025.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Centraal Justitieel Incassobureau.