In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit tot inwilliging van zijn asielaanvraag. Eiser is het niet eens met de in dat besluit genoemde ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Uit de loopbrief volgt dat eiser zich op 9 augustus 2022 heeft gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel om asiel aan te vragen. Op 9 september 2022 heeft eiser bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie het formulier M35-H ondertekend en ingediend. Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de minister eiser internationale bescherming verleend. Eiser is een verblijfsvergunning toegekend van 9 september 2022 tot 9 september 2027. Eiser betwist in beroep de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning. Hij betoogt dat de verblijfsvergunning moet ingaan op de datum waarop hij zijn asielwens heeft geuit en hij in het bezit is gesteld van een loopbrief, namelijk 9 augustus 2022, en niet de datum van de ondertekening en indiening van het formulier M35-H (9 september 2022).
De beroepsgrond van eiser slaagt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 betoogt eiser terecht dat de minister in het besluit een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door eiser overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 9 augustus 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 9 augustus 2022.
Het beroep is gegrond en het besluit moet worden vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft vastgesteld op 9 september 2022. Om proceseconomische redenen en uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 9 augustus 2022 en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. De minister moet ook de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de proceskostenveroordeling de wegingsfactor zeer licht (0,25) toe te passen, waar door de minister om is verzocht. De behandeling van een zaak in de beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Dat alleen wordt geprocedeerd over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is onvoldoende grond om zulke redenen aan te nemen. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2025 waarin wegingsfactor 1 is toegepast.