ECLI:NL:RBDHA:2025:16005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL23.22057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit tot inwilliging van zijn asielaanvraag. Eiser is het niet eens met de in dat besluit genoemde ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Uit de loopbrief volgt dat eiser zich op 9 augustus 2022 heeft gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel om asiel aan te vragen. Op 9 september 2022 heeft eiser bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie het formulier M35-H ondertekend en ingediend. Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de minister eiser internationale bescherming verleend. Eiser is een verblijfsvergunning toegekend van 9 september 2022 tot 9 september 2027. Eiser betwist in beroep de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning. Hij betoogt dat de verblijfsvergunning moet ingaan op de datum waarop hij zijn asielwens heeft geuit en hij in het bezit is gesteld van een loopbrief, namelijk 9 augustus 2022, en niet de datum van de ondertekening en indiening van het formulier M35-H (9 september 2022).

De beroepsgrond van eiser slaagt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 betoogt eiser terecht dat de minister in het besluit een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door eiser overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 9 augustus 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 9 augustus 2022.

Het beroep is gegrond en het besluit moet worden vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft vastgesteld op 9 september 2022. Om proceseconomische redenen en uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 9 augustus 2022 en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. De minister moet ook de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de proceskostenveroordeling de wegingsfactor zeer licht (0,25) toe te passen, waar door de minister om is verzocht. De behandeling van een zaak in de beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Dat alleen wordt geprocedeerd over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is onvoldoende grond om zulke redenen aan te nemen. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2025 waarin wegingsfactor 1 is toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit tot inwilliging van zijn asielaanvraag. Eiser is het niet eens met de in dat besluit genoemde ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Feiten2. Uit de loopbrief volgt dat eiser zich op 9 augustus 2022 heeft gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel om asiel aan te vragen. Op 9 september 2022 heeft eiser bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie het formulier M35-H [2] ondertekend en ingediend. Bij besluit van 4 juli 2023 heeft de minister eiser internationale bescherming verleend. [3] Eiser is een verblijfsvergunning toegekend van 9 september 2022 tot 9 september 2027. [4]
Ingangsdatum verblijfsvergunning3. Eiser betwist in beroep de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning. Hij betoogt dat de verblijfsvergunning moet ingaan op de datum waarop hij zijn asielwens heeft geuit en hij in het bezit is gesteld van een loopbrief, namelijk 9 augustus 2022, en niet de datum van de ondertekening en indiening van het formulier M35-H (9 september 2022). Hierbij is van belang dat eiser op 9 augustus 2022 niet in de gelegenheid is gesteld om een M35-H formulier in te dienen.
3.1.
De beroepsgrond van eiser slaagt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 [5] betoogt eiser terecht dat de minister in het besluit een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door eiser overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 9 augustus 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 9 augustus 2022.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond en het besluit moet worden vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft vastgesteld op 9 september 2022. Om proceseconomische redenen en uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 9 augustus 2022 en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. [6]
4.1.
De minister moet ook de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,-, namelijk 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de proceskostenveroordeling de wegingsfactor zeer licht (0,25) toe te passen, waar door de minister om is verzocht. De behandeling van een zaak in de beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Dat alleen wordt geprocedeerd over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is onvoldoende grond om zulke redenen aan te nemen. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2025 [7] waarin wegingsfactor 1 is toegepast.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 9 september 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 9 augustus 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Het voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
4.De minister heeft dat gebaseerd op artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000.
5.ECLI:NL:RVS:2025:159. Zie ook ABRvS 10 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:489 en 24 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:707.
6.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.ABRvS, 24 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:707, r.o. 6.