ECLI:NL:RBDHA:2025:16032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.30655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser met betrekking tot geloofwaardigheid identiteit en politieke overtuiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2025 wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Libische eiser behandeld. De eiser, die op 16 november 2022 zijn aanvraag indiende, is van mening dat de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie onterecht is. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van de eiser en komt tot de conclusie dat de minister de identiteit van de eiser, zijn problemen met de groeperingen rond Haftar en zijn journalistieke werkzaamheden als ongeloofwaardig mocht beschouwen. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, wat resulteert in een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de eiser. De rechtbank legt uit dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig is, vooral omdat hij een valse identiteitskaart heeft overgelegd. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag mocht afwijzen en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, ondanks dat het beroep gegrond wordt verklaard vanwege een motiveringsgebrek. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. [1] Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister mocht de identiteit van eiser, zijn problemen met de groeperingen rond Haftar en zijn problemen als gevolg van zijn journalistieke werkzaamheden ongeloofwaardig achten. Verder mocht de minister de politieke overtuiging van eiser en zijn deelname aan een demonstratie in 2022 onvoldoende zwaarwegend achten. In het verlengde daarvan mocht de minister de asielaanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opleggen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop van deze zaak. Onder 3 staat een beschrijving van het asielrelaas van eiser en onder 4 staat waarom de minister de asielaanvraag heeft afgewezen. De beoordeling van de beroepsgronden volgt vanaf overweging 5. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 november 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 4 juli 2025 kennelijk ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.30656, op 4 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. De vader van eiser werkte voor het regime van Qadhafi. Toen dat regime viel, is hij op een zwarte lijst van medewerkers van Qadhafi geplaatst. Als gevolg hiervan werd eiser bij sollicitaties steeds afgewezen. Wel is eenmalig door leden van een militaire groepering rond Khalifa Haftar geprobeerd om eiser te rekruteren. Uiteindelijk is eiser bij een televisiezender aangenomen als fotograaf. Toen hij zijn camera ging ophalen, werd hij opgewacht door leden van een militaire groepering rond Haftar. Eiser werd meegenomen en werd een jaar vastgehouden, totdat zijn vader losgeld betaalde. Na zijn vrijlating heeft eiser deelgenomen aan enkele demonstraties tegen de actuele situatie in Libië. Tijdens een demonstratie in 2022 werden de broer en enkele vrienden van eiser opgepakt. Eiser is toen uit Libië gevlucht. Eiser stelt dat hij sindsdien wordt gezocht, dat er huiszoekingen zijn geweest en dat zijn broer is ondervraagd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) problemen met de groeperingen die vallen onder Haftar;
(3) problemen vanwege eisers journalistieke werkzaamheden;
(4) deelname aan demonstraties in 2022 en eisers politieke overtuiging.
4.1.
De minister stelt zich hierover op het volgende standpunt. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser deels geloofwaardig: omdat eiser een valse identiteitskaart heeft overgelegd, volgt de minister hem niet in zijn identiteit. De minister volgt eiser wel in zijn nationaliteit en herkomst. Verder acht de minister de deelname van eiser aan demonstraties en zijn politieke overtuiging geloofwaardig. De minister vindt de problemen met de groeperingen die vallen onder Haftar en de problemen vanwege eisers journalistieke werkzaamheden echter ongeloofwaardig. Volgens de minister heeft eiser als gevolg van zijn nationaliteit, herkomst, politieke overtuiging en deelname aan de demonstratie in 2022 geen gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade. Omdat eiser de minister door het overleggen van een valse identiteitskaart heeft misleid omtrent zijn identiteit, heeft de minister de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [2]
Mocht de minister het eerste asielelement (de identiteit, nationaliteit en herkomst) deels ongeloofwaardig achten?
5. Eiser betoogt dat de minister zijn identiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht om de reden dat hij een valse identiteitskaart heeft overgelegd. Sinds de val van het regime van Qadhafi zijn er in Libië geen officiële autoriteiten meer, waardoor er ook geen eenduidige productietechnieken en beveiligingskenmerken voor identiteitsdocumenten zijn. Eisers identiteitskaart dateert van ná de val van Qadhafi. Daarom zijn er vraagtekens te zetten bij de conclusie van het documentonderzoek dat zijn identiteitskaart vals is. Verder mag de minister niet aan eiser tegenwerpen dat hij pas in de zienswijze heeft verduidelijkt hoe hij aan zijn identiteitskaart is gekomen, omdat hierover tijdens het nader gehoor geen vragen zijn gesteld en dit pas in het voornemen aan hem is tegengeworpen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is. De minister mocht in de eerste plaats aan eiser tegenwerpen dat zijn identiteitskaart vals is. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van het documentonderzoek door de Afdeling Falsificaten Aanmeldcentrum Ter Apel van de Koninklijke Marechaussee (KMar) blijkt dat de identiteitskaart van eiser voor wat betreft detaillering en gebruikte productie-, druk- of beveiligingstechnieken niet overeenkomt met een origineel document dat is afgegeven door de Libische autoriteiten, zodat werd geconcludeerd dat de identiteitskaart vals is. Uit vaste rechtspraak volgt dat het proces-verbaal van bevindingen van een documentonderzoek door de KMar een deskundigenadvies is waarvan de minister in beginsel mag uitgaan. [3] Het betoog van eiser komt erop neer dat de KMar haar conclusie niet mocht baseren op het haar beschikbare referentiemateriaal, maar dat betoog heeft hij niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden voor het oordeel dat de minister niet mocht uitgaan van de uitkomsten van het documentonderzoek. De verklaringen van eiser over de wijze van verkrijging van zijn identiteitskaart kunnen daar, zoals de minister terecht stelt, niet aan afdoen. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser wisselend heeft verklaard over de wijze van verkrijging van zijn identiteitskaart. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hierover geen vragen zijn gesteld tijdens het nader gehoor, omdat tijdens het nader gehoor expliciet aan eiser is gevraagd hoe hij zijn identiteitskaart heeft verkregen. Eiser antwoordde daarop dat hij zijn identiteitskaart heeft verkregen zonder andere documenten te overleggen. [4] Vervolgens heeft eiser in de zienswijze gesteld dat zijn vader het document heeft aangevraagd en dat hij voor de verkrijging van de identiteitskaart documenten moest overleggen. Deze verklaringen zijn niet met elkaar in overeenstemming. De toelichting op zitting dat in de zienswijze werd gewezen op een ander identiteitsdocument dan waarover tijdens het nader gehoor is gesproken, vindt geen grondslag in de zienswijze of de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor en kan daarom aan het voorgaande niet afdoen.
Mocht de minister het tweede en derde asielelement (de problemen met groeperingen die vallen onder Haftar en de problemen als gevolg van eisers journalistieke werkzaamheden) ongeloofwaardig achten?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn problemen met de groeperingen die vallen onder Haftar en zijn problemen als gevolg van zijn journalistieke werkzaamheden ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Documenten
7. Het betoog van eiser dat de minister hem niet mocht tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd, zonder daarbij te motiveren welke documenten van hem worden verlangd, slaagt niet. Het is aan eiser om de relevante elementen van zijn asielrelaas, inclusief relevante documentatie die hij in zijn bezit heeft, naar voren te brengen. Op de minister rust vervolgens de plicht om deze relevante elementen in samenwerking met eiser te beoordelen, [5] maar deze zogenoemde samenwerkingsplicht strekt niet zo ver dat de minister (ook) moet motiveren met welke documenten eiser zijn asielrelaas nog nader zou kunnen of moeten aanvullen om zo in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.
8. Het betoog van eiser op de zitting dat de minister de door hem in kopie overgelegde documenten [6] niet kenbaar in de beoordeling heeft betrokken, slaagt wel. De minister heeft zich op de zitting ook op het standpunt gesteld dat dit ten onrechte niet kenbaar is gebeurd. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek, waardoor het voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal hierna, onder 18, beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
Vage en oppervlakkige verklaringen
9. Voor zover eiser op de zitting heeft betoogd dat zijn vage en oppervlakkige verklaringen het gevolg zijn van eisers psychische problemen, slaagt dat betoog niet. Uit het MediFirst-advies blijkt immers niet van beperkingen die het gehoor kunnen belemmeren. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat hij psychische problemen heeft, onder behandeling van een psycholoog staat of dat de minister of de rechtbank niet van de bevindingen uit het MediFirst-onderzoek mogen uitgaan.
Zwarte lijst
10. Eiser stelt dat hij voldoende heeft geconcretiseerd dat hij op een zwarte lijst staat en dat hij dit niet baseert op een vermoeden. De vader van eiser heeft verschillende problemen ondervonden: zo werd zijn woning binnengevallen en werd zijn salaris stopgezet. Als gevolg hiervan moest eiser stoppen met zijn studie en mocht hij drie jaar lang niet studeren. Eiser kon weliswaar een kapperszaak starten, maar dat had ermee te maken dat het pand op naam van iemand anders stond.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de stelling van eiser dat hij op een zwarte lijst staat is gebaseerd op een vermoeden. Het feit dat de vader van eiser op een zwarte lijst staat en als gevolg daarvan moest stoppen met zijn studie zegt, wat daar ook van zij, niets over de vraag of eiser zelf ook op die zwarte lijst staat. Eiser heeft slechts verklaard dat hij zijn plaatsing op de zwarte lijst afleidt uit het feit dat hij werd afgewezen bij sollicitaties, [7] maar dat mocht de minister onvoldoende concreet vinden. Verder wijst de minister er niet ten onrechte op dat plaatsing op een zwarte lijst leidt tot juridische en sociale exclusie en dat daarvan in het geval van eiser niet is gebleken, omdat hij een kapperszaak heeft kunnen starten. De stelling van eiser dat deze kapperszaak op naam van iemand anders stond, stemt niet overeen met zijn verklaring tijdens het nader gehoor dat hij de eigenaar van de kapperszaak was [8] en kan aan het standpunt van de minister daarom niet afdoen.
Rekrutering
11. Eiser stelt dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat het onlogisch is dat de groeperingen rond Haftar hem probeerden te rekruteren. Deze groeperingen hadden veel mensen nodig om Tripoli in te nemen en namen daarom ook genoegen met mensen die op een zwarte lijst staan. Eiser had een geschikt uiterlijk en is daardoor benaderd. Daarnaast was dit een goede manier om de loyaliteit van eiser aan deze groeperingen uit te testen. De weigering van eiser om mee te doen, had tot gevolg dat hij nog meer in de negatieve belangstelling is komen te staan. Zo kwamen er mensen in zijn kapperszaak die vragen gingen stellen, werd eiser door auto’s achtervolgd en werden er invallen in zijn woning gedaan. Deze uitleg is, anders dan de minister stelt, niet vaag.
11.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het niet logisch is dat groeperingen rond Haftar eiser zouden rekruteren, gelet op het feit dat eiser stelt dat zijn familie bekendstaat als tegenstander van Haftar. Zelfs als Haftar veel mensen nodig zou hebben, ligt het daarom niet voor de hand dat zij eiser zouden benaderen, ook niet als hij een geschikt uiterlijk zou hebben of om zijn loyaliteit te testen. Verder stelt de minister niet ten onrechte dat eiser vaag en oppervlakkig heeft verklaard over de problemen die hij na zijn weigering heeft ondervonden. Eiser heeft immers slechts verklaard dat “de beperking (…) meer [is] geworden” en dat “de druk hoger was”. [9] In de zienswijze en in beroep heeft eiser dat nader geconcretiseerd door er (bijvoorbeeld) op te wijzen dat hij achtervolgd werd en dat mensen in zijn kapperszaak vragen kwamen stellen, maar de minister stelt terecht dat dit nog altijd weinig concreet is.
Ontvoering en gevangenschap
12. Eiser stelt dat hij voldoende heeft verklaard over zijn ontvoering en gevangenschap. Eiser heeft uitgelegd hoe hij aan zijn baan als fotograaf was gekomen en wanneer en hoe hij werd aangehouden. Omdat de tv-zender waar hij ging werken tegen Haftar was, is hij beschuldigd van spionage en collaboratie. Pas toen de ontvoerders er via Facebook achter kwamen dat eiser nog niet daadwerkelijk voor de tv-zender had gewerkt en zijn camera nieuw en leeg was, hebben zij hem – nadat zijn vader losgeld had betaald – vrijgelaten. De manier waarop eiser is behandeld, komt overeen met de manier waarop een voorstander van Haftar die één verkeerde opmerking heeft gemaakt is behandeld. [10] Verder kan niet aan eiser worden verweten dat hij onvoldoende over zijn gevangenschap heeft verklaard, omdat de minister daar onvoldoende over heeft doorgevraagd en de gevangenschap voor eiser traumatiserend was, waardoor hij daar niet graag over praat.
12.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft aan eiser tegengeworpen dat hij over zijn ontvoering en gevangenschap onvoldoende heeft verklaard. Door in beroep naar zijn verklaringen uit het nader gehoor te verwijzen en die verder niet van een nadere concretisering te voorzien, legt hij niet uit waarom die tegenwerping onjuist is. Dat een andere gevangene van Haftar op dezelfde manier is behandeld als de manier waarop eiser stelt te zijn behandeld, maakt ook niet dat de minister de verklaringen van eiser geloofwaardig had moeten achten. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de minister tijdens het nader gehoor onvoldoende zou hebben doorgevraagd over zijn gevangenschap, omdat daarover tijdens het nader gehoor meerdere vragen met verschillende formuleringen zijn gesteld en ook is doorgevraagd naar aanleiding van de antwoorden van eiser. [11] Desondanks heeft eiser, zoals de minister terecht stelt, weinig inzicht kunnen geven in de omstandigheden van zijn gevangenschap. Dat eiser niet graag spreekt over zijn gevangenschap is tot op zekere hoogte begrijpelijk, maar het is – gelet op wat onder 9 is overwogen – niet aannemelijk dat dit het gevolg is van een trauma. Het komt daarom voor risico van eiser dat hij hierover onvoldoende heeft verklaard.
Conclusie
13. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de problemen van eiser met de groeperingen die vallen onder Haftar en de problemen als gevolg van zijn journalistieke werkzaamheden niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Mocht de minister de politieke overtuiging van eiser en zijn deelname aan een demonstratie in 2022 onvoldoende zwaarwegend achten?
14. Eiser betoogt dat de minister zijn politieke overtuiging en zijn deelname aan een demonstratie in 2022 ten onrechte onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Tijdens deze demonstratie zijn duizenden mensen opgepakt, waaronder de broer van eiser. Het is volgens eiser niet relevant welke rol hij tijdens deze demonstratie heeft gehad, omdat alle demonstranten door de autoriteiten als (potentieel) gevaarlijk worden gezien, met name in de stad Al Bayda, waar eiser heeft gedemonstreerd. [12] Daarnaast hangen er in Al Bayda veel camera’s die zijn gebruikt om opnames te maken en bestaat de kans dat eisers broer, als hij wordt ondervraagd of gefolterd, de naam van eiser zal noemen.
14.1.
Dit betoog slaagt niet. Het betoog van eiser komt erop neer dat hij vanwege zijn deelname aan een demonstratie in 2022 gevaar loopt. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat dit niet het geval is. De minister wijst er terecht op dat de rol van eiser tijdens deze demonstratie marginaal was, dat hij geen leidende functie had en dat er geen aanwijzingen zijn dat de Libische autoriteiten – ondanks de aanhouding van zijn broer – naar eiser op zoek zijn. Verder wijst de minister er terecht op dat de stelling dat deelnemers met camera’s zijn opgenomen gebaseerd is op een vermoeden en dat dit vermoeden niet nader is onderbouwd. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat eiser als gevolg van zijn deelname aan een demonstratie gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt.
15. Eiser heeft, tot slot, op zitting ook betoogd dat de minister de gebeurtenissen uit het relaas van eiser uit elkaar heeft gehaald, terwijl de minister de gebeurtenissen in samenhang met elkaar had moeten beoordelen en had moeten beoordelen welk risico die gebeurtenissen in samenhang met elkaar opleveren. De rechtbank begrijpt dat betoog zo dat eiser stelt dat de minister niet alleen had moeten beoordelen of de deelname aan een demonstratie in 2022 zwaarwegend is, maar ook of de problemen met de groeperingen rond Haftar en de problemen als gevolg van eisers journalistieke werkzaamheden dat zijn. Dat betoog slaagt echter niet. Gelet op het feit dat de minister alleen geloofwaardig geachte asielelementen op zwaarwegendheid toetst [13] en de minister deze problemen, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ongeloofwaardig mocht achten, is de minister terecht niet toegekomen aan een beoordeling van de zwaarwegendheid van deze problemen.
Mocht de minister de aanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
16. Het betoog van eiser dat de minister de asielaanvraag niet mocht afwijzen als kennelijk ongegrond slaagt niet. De minister heeft dit, zoals onder 4.1 overwogen, gebaseerd op het feit dat eiser een valse identiteitskaart heeft overgelegd. Onder 5.1 heeft de rechtbank overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de overgelegde identiteitskaart van eiser vals is. In het verlengde daarvan mocht de minister aan eiser tegenwerpen dat hij de minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit valse documenten te overleggen en de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afwijzen.
Mocht de minister een terugkeerbesluit en een inreisverbod opleggen?
17. Het betoog van eiser dat de minister geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen slaagt niet. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de minister de asielaanvraag mocht afwijzen als kennelijk ongegrond. Uit de wet volgt dwingend dat dit tot gevolg heeft dat de minister een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn oplegt. [14] De minister moet in dit geval ook een inreisverbod opleggen. [15] Van het opleggen van een inreisverbod mag de minister afzien, [16] maar eiser heeft niet uitgelegd waarom de minister dat had moeten doen. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de minister had moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit of een inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond, omdat de minister de in kopie overgelegde documenten niet kenbaar in de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, [17] omdat de minister op de zitting alsnog een standpunt over deze documenten heeft ingenomen, eiser dat standpunt niet heeft betwist en uit dat standpunt volgt dat deze documenten hoe dan ook niet zouden hebben geleid tot een andere motivering van het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser uiteindelijk geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft.
18.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten van elk € 907). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Dat kan op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
3.Zie ABRvS 2 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1980, r.o. 2.1; ABRvS 16 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3269, r.o. 1.2.
4.Zie het verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 18.
5.Dat staat in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw 2000.
6.Het gaat dan om een kopie van een werkpasje voor een Libische tv-zender, een kopie van bedreigingen op Facebook en kopie van een bekendmaking van de Libische strijdkrachten aan eiser. Zie ook het verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 5.
7.Zie het verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 11.
8.Zie het verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 3.
9.Zie het verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 13.
10.Eiser wijst op het artikel “
11.Zie het verslag van het nader gehoor van 25 november 2024, p. 15-16.
12.Eiser wijst op een Facebook-bericht dat zonder aanmelding niet te openen is.
13.Zie paragraaf C1/4.1, onder 6, van de Vreemdelingencirculaire 2000.
14.Dat staat in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
15.Dat staat in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
16.Dat staat in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000.
17.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.