ECLI:NL:RBDHA:2025:16077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
25.30796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 30 mei 2025 een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat op 3 juni 2025 is aanvaard. Eiser heeft in zijn zienswijze argumenten aangevoerd, maar de rechtbank kan hieruit niet afleiden waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. Eiser stelt dat de minister een standaardvoornemen heeft uitgebracht dat niet zorgvuldig tot stand is gekomen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft ook zorgen geuit over de opvang in Zwitserland, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar is, waardoor de minister niet verplicht was om garanties te vragen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30796

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland op 30 mei 2025 een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 3 juni 2025 aanvaard.
Zienswijze
5. Eiser verzoekt de rechtbank hetgeen is aangevoegd in de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank kan uit dit verzoek niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Standaard voornemen
6. Eiser stelt dat de minister een standaardvoornemen heeft uitgebracht dat niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2024. [2] Eiser heeft in het gehoor aangegeven terug te willen keren naar Marokko. Dit is niet betrokken in het voornemen en het besluit, waardoor deze niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de totstandkoming van het besluit in onderhavige procedure niet onzorgvuldig is. [3] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn daarnaast kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit.
Garanties
7. Voorts stelt eiser dat hij vreest in Zwitserland geen toegang te krijgen tot adequate opvang, en hierbij verwijst hij naar een artikel van InfoMigrants. Eiser is van mening dat verweerder voorafgaand aan de overdracht garanties moet vragen aan de Zwitserse autoriteiten. Het ontbreken van deze garanties maakt het besluit onrechtmatig.
7.1.
Uit het arrest Tarakhel [4] volgt dat een lidstaat pas verplicht is om aanvullende garanties te vragen bij een overdracht, als aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan. Allereerst moet er sprake te zijn van een bijzondere kwetsbaarheid en daarnaast moet aannemelijk zijn dat zonder deze garanties geen sprake zal zijn van toereikende zorg- en opvangvoorzieningen in het betreffende land.
7.2.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft gesteld, noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient te worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. Nu aan de eerste voorwaarde niet is voldaan, was de minister niet gehouden om bij Zwitserland individuele garanties te vragen voor de opvang van eiser. De minister heeft daarbij terecht overwogen dat eiser mochten zich toch problemen voordoen eiser zich dient te wenden tot de (hogere) Zwitserse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Vgl. de uitspraken van de Afdeling van 11 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1642 en 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
4.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, met het kenmerk ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.