ECLI:NL:RBDHA:2025:16077
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 30 mei 2025 een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat op 3 juni 2025 is aanvaard. Eiser heeft in zijn zienswijze argumenten aangevoerd, maar de rechtbank kan hieruit niet afleiden waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. Eiser stelt dat de minister een standaardvoornemen heeft uitgebracht dat niet zorgvuldig tot stand is gekomen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft ook zorgen geuit over de opvang in Zwitserland, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar is, waardoor de minister niet verplicht was om garanties te vragen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.