ECLI:NL:RBDHA:2025:16119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.22050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van eiseres, die een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank beoordeelde het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres, geboren in 1990 en van Chinese nationaliteit, had op 20 februari 2025 asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank heeft op 21 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, aangezien eiseres een visum had ontvangen van de Franse autoriteiten. Eiseres voerde aan dat er geen vertrouwen kon worden gesteld in de Franse asielprocedure vanwege haar medische omstandigheden en de gebrekkige opvang in Frankrijk. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een reëel risico op onmenselijke behandeling bij een overdracht naar Frankrijk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22050

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

Verweerder heeft de asielaanvraag met het bestreden besluit van 13 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. [1]
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, de gemachtigde van eiseres, [tolk] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres is geboren op [datum] 1990 en heeft de Chinese nationaliteit. Zij heeft op 20 februari 2025 asiel aangevraagd in Nederland.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig is van 31 juli 2024 tot 14 september 2024. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening is Frankrijk daarmee verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond van dit artikel een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek. [3]
De beroepsgronden
5. Eiseres voert daartegen aan ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij heeft last van stress, depressie en suïcidale gedachten. In Frankrijk is geen passende opvang en zorg. Uit pagina 68 van de update van het AIDA-rapport van 2024 blijkt ook dat aanvullende garanties in het geval van medische omstandigheden niet worden gegeven door de Franse autoriteiten. Daarnaast is van belang dat er in Frankrijk geen ondersteuning is bij terugkeer en begeleiding naar de opvang. Anders dan verweerder stelt is er geen sprake van een gecontroleerde overdracht van eiseres aan de Franse autoriteiten. Dit kan leiden tot verergering van haar medische situatie met alle gevolgen van dien. Eiseres beroept zich in dat verband ook op het arrest C.K. [4] Tot slot beroept zij zich op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres wil graag in Nederland blijven. Zij heeft hier een netwerk opgebouwd, zoals blijkt uit de verschillende steunbrieven. In Frankrijk heeft zij een dergelijk netwerk niet.
6. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroepsgronden de volgende documenten overgelegd:
  • Twee kwitanties van [bedrijf 1] van 18 september 2024;
  • Factuur van [bedrijf 2] van 16 september 2024;
  • Verklaring van eiseres van 20 mei 2025;
  • Ondersteunende brieven van [naam 1] en [naam 2] van 26 mei 2025;
  • Ondersteunde brief van drs. [naam 3] van 6 juni 2025;
  • Ondersteunde brief van [naam 4] van 14 augustus 2025;
  • Ondersteunende brief van [naam 5] van 9 augustus 2025;
  • Medisch dossier [ziekenhuis] van 21 februari 2025 tot en met 14 augustus 2025;
  • Brief van [naam 6] van de [bedrijf 3] van 18 augustus 2025;
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Niet in geschil is dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
In geschil tussen partijen is wel of ten aanzien van Frankrijk uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat maakt dat ervan mag worden uitgegaan dat Frankrijk de asielaanvraag van eiseres zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan en dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest. [6] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
8. Eiseres is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de uitspraken van de Afdeling [8] van 2 mei 2024 [9] en 30 augustus 2024 [10] volgt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit deze uitspraken volgt weliswaar dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Eiseres heeft niet met concrete informatie aannemelijk gemaakt dat van dat oordeel niet meer uitgegaan kan worden. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2024 ook het rapport van AIDA (update 2023) betrokken. Pagina 69 van het meest recente AIDA rapport (update 2024) waar eiseres zich op beroept, is identiek aan pagina 68 van het vorige AIDA rapport (update 2023) en leidt daarom niet tot een ander oordeel. In geval van voorkomende problemen ligt het bovendien op de weg van eiseres om te klagen bij de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat dat voor haar onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. Uit het arrest C.K. volgt dat een Dublinoverdracht een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich kan brengen als de overdracht van een vreemdeling die psychische of lichamelijke beperkingen heeft, een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. De vreemdeling moet dit onderbouwen met objectieve bronnen. Daarin is eiseres niet geslaagd. Hoewel uit de door eiseres overgelegde medische documenten volgt dat zij medische problemen heeft, blijkt hieruit niet dat de
overdrachtvan eiseres naar Frankrijk een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand zal inhouden. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is voor de behandeling van eiseres. Frankrijk heeft dezelfde medische behandelmogelijkheden als Nederland. Verweerder mag er daarom van uit gaan dat eiseres in Frankrijk een vergelijkbare medische behandeling kan verkrijgen. Voor zover eiseres een beroep doet op het arrest Tarakhel [11] slaagt dat beroep evenmin, omdat niet (onderbouwd) gesteld is door eiseres dat zij aanvullende garanties behoeft bij de overdracht aan Frankrijk en dat zonder deze aanvullende garanties geen sprake zal zijn toereikende zorg- en opvangvoorzieningen in Frankrijk. Gelet hierop heeft verweerder in de medische situatie van eiseres geen beletsel voor overdracht hoeven zien.
10. Verweerder geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet aan te merken zijn als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiseres aan Frankrijk onevenredig hard zou zijn. Dat eiseres graag bij haar vrienden wil blijven in Nederland door wie zij zich gesteund voelt is invoelbaar, maar niet bijzonder genoeg om te kunnen spreken van een situatie van onevenredige hardheid. Het is namelijk niet gebleken dat eiseres zich zonder haar vrienden niet staande kan houden in Frankrijk. Voor zover eiseres nog een Nederlandse partner heeft in Nederland is de Dublinverordening niet bedoeld om gezinshereniging op reguliere gronden te verkrijgen. Eiseres kan daartoe een aparte aanvraag indienen.
11. De gestelde omstandigheden in Frankrijk wegen niet meer in de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [12] zijn deze omstandigheden niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiseres van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit volgt uit artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
4.Arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. tegen Slovenië).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondenrechten van Europese Unie.
7.Arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, met het kenmerk ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
12.Zie de uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164 en 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.